Niemandsland

‘Niemandsland Eerste voltooid leven roman’ luidt de volledige titel van het boek van Wouter Beekman dat dit jaar verschenen is. Wat bedoelt hij met ‘niemandsland’ en wat met ‘voltooid leven’? Vindt hij het te stil geworden rondom de vrijheid van sterven zoals hij in een interview met NVVE te kennen gaf?

Volgens Van Dale is niemandsland het tussengebied dat geen der tegenover elkaar staande legers het hunne kunnen noemen. En dat klopt aardig met wat Wouter Beekman ermee bedoelt. In zijn gelijknamige roman heeft hij aan de veeltakkige opinies die in het maatschappelijk debat over voltooid leven worden ingenomen, personages gekoppeld die elk hun onwrikbare posities innemen.

De thematiek draait rond een levenseindeconsulent die van een bejaarde hulpvrager zonder toegang tot internet het verzoek ontvangen heeft om voor hem online een dodelijke hoeveelheid in Nederland verboden euthanatica op internet te bestellen. De hulpvrager in kwestie beschouwt zijn leven als voltooid. En onder ‘voltooid’ verstaat hij dat zijn leven zinloos is geworden: ‘Ik ben mijzelf aan het overleven’, ‘Neen, […], voor mij gaat het niet om eenzaamheid’, ‘Ik zit mijn dagen uit. Die zinloosheid holt me uit. Ik ben eigenlijk altijd moe. De wereld zegt mij eigenlijk niet meer zoveel. Ik raak los van de wereld. Wat moet ik daar nog? Wat moet die wereld nog met mij?’.

Voltooid leven is dus in Niemandsland ‘als zinloos ervaren leven’. Met zijn nieuwe partner bespreekt het hoofdpersonage wat ‘een leven met zin’ betekent. Dat is voor hem een leven dat als een reis met een bestemming beschouwd kan worden. ‘Of we die bestemming zullen bereiken weten we niet. Maar die bestemming geeft richting aan onze reis. Het is het doel, het geeft de reis zin. […]. Gelovige mensen ontlenen hun levensdoel aan hun religie. Je zou dat een kant-en-klare utopie kunnen noemen. Anderen ontwikkelen hun utopie tijdens hun leven. Op hun levenspad komen ze dingen tegen. Daaruit kiezen ze dat wat hen erg aanspreekt en wat het eigenbelang overstijgt. Daar gaan ze zich voor inzetten en zo worden dat levensdoelen’.

Voor de bejaarde hulpvrager die zich tot de levenseindeconsulent heeft gewend, zijn er geen levensdoelen meer. Zijn accu is leeg en geraakt niet meer opgeladen. Wat hij wil is het leven uitglijden zoals hij er is ingegleden. Maar uit het leven glijden met hetzelfde gemak als waarmee hij er is ingegleden, daartegen heeft de maatschappij obstakels opgeworpen. Wil de levenseindeconsulent hem helpen die obstakels uit de weg te ruimen? Ja, dat wil de levenseindeconsulent.

Wanneer hij om die reden voor de rechter staat, luidt het pleidooi van zijn advocaat aldus: ‘De officier heeft gezegd dat de wet onverkort gehandhaafd dient te worden. Ze wijst een beroep op burgerlijke ongehoorzaamheid af. Dat vind ik te kort door de bocht. Ik herinner u eraan dat euthanasie destijds in de praktijk is ontwikkeld. Moedige artsen deden wat ze nodig vonden en moedige rechters accepteerden dat onder voorwaarden. Zo ontstond de Nederlandse euthanasiepraktijk. Pas ruim twintig jaar later vonden politici de moed dit in een wet vast te leggen. Waarom, zo vraag ik de rechtbank, waarom zou de weg van burgerlijke ongehoorzaamheid niet evenzo kunnen leiden tot jurisprudentie over een werkbare praktijk van hulp bij zelfdoding door anderen dan artsen?’.

Hetgeen ertoe noopt een antwoord klaar te hebben op de vraag wat een werkbare praktijk van hulp bij zelfdoding door anderen dan artsen kan zijn. Daarover is nagedacht.

Wat de levenseindeconsulent voorstaat is een tweede weg, de weg van zelfeuthanasie naast de weg van artseneuthanasie. Tijdens een wandeling langs de IJssel heeft hij het aan zijn dochter uitgelegd. De weg van artseneuthanasie is deze waarin het lijden centraal staat: mensen kunnen hun lijden niet meer verdragen en kiezen daarom voor de dood. De weg van zelfeuthanasie is deze waarin niet het lijden moet stoppen maar het leven omdat het leven geen zin meer heeft. ‘Die weg gaat uit van zelfbeschikking. Bij deze weg gaat het om zorgvuldige zelfdoding: de mens die wil sterven voert zijn zelfdoding in eigen regie uit. Dat is zijn existentiële keuze. Die weg heeft niets met ziekte en dus niets met artsen te maken. […].
Het probleem bij de tweede weg is het dodelijke middel dat daarbij nodig is. […]. Niemand wil dat dodelijke middelen vrij verkrijgbaar zijn. Dat zou immers tot maatschappelijk onaanvaardbare toestanden kunnen leiden. Ter wille van de maatschappelijke zorgvuldigheid moeten er dus voorwaarden worden verbonden aan de toegang tot dodelijke middelen. Wat mij betreft gaat het om de volgende voorwaarden: de persoon is wilsbekwaam, hij ziet geen enkel redelijk levensperspectief meer, hij neemt een vrijwillig en weloverwogen besluit over zijn zelfdoding. Als iemand aan die voorwaarden voldoet, moet hij een dodelijk middel kunnen kopen.’.

Behalve voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om voor een dodelijk middel in aanmerking te komen, zijn er in de visie van de levenseindeconsulent, ook voorwaarden waaraan moet zijn voldaan door de persoon die toetst of iemand aan de voorwaarden voldoet om een dodelijk middel te kunnen kopen.

In een interview met een journalist naar aanleiding van het proces dat tegen hem aanhangig gemaakt is, legt hij het aldus uit: ‘Ik vind dat zorgvuldige en toetsbare hulp bij zelfdoding niet strafbaar hoort te zijn. Ik zie zulke hulp als een daad van barmhartigheid, niet als een misdaad. Artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht dient daarom anders te worden toegepast. […]. Dat artikel stamt uit een ver verleden. De huidige maatschappij is totaal anders. Mensen van nu willen zelf over hun leven kunnen beschikken. Staat en kerk staan daarbuiten. Rechters kunnen in hun uitspraken voorwaarden verbinden aan zorgvuldige en toetsbare hulp bij zelfdoding. Wanneer aan die voorwaarden wordt voldaan, gaat de persoon die stervenshulp heeft verleend vrijuit. Op die manier kan de wet anders worden toegepast. Zo ontstaat een tweede legale weg naar de zelfgekozen dood.’.

Wat de voorwaarden zijn waaraan de persoon die een dodelijk middel wil kopen, moet voldoen en wat daar op tegen is, heeft de auteur zijn personages laten invullen. Gemist wordt een personage dat aanleunt tegen de visie die De Einder in dit verband inneemt. Behalve de voorwaarden die de auteur noemt – en die bij De Einder zijn ondergebracht onder de voorwaarde dat de gegadigde voor een dodelijk middel daarvoor niet in aanmerking komt wanneer hij (nog) niet alle consequenties van zijn zelfdoding overziet (lees wanneer hij of zij tot een ander besluit zou zijn gekomen als het totaalplaatje in kaart zou zijn gebracht) – dient in de visie van De Einder ook de voorwaarde te gelden dat de gegadigde voor het euthanaticum met zijn/haar zelfdoding geen onevenredige schade aan nabestaanden toebrengt. Van de personages die Wouter Beekman ten tonele voert, ontbreekt het personage dat zich behalve over de hulpvrager, tevens over diens nabestaanden bekommert.

Eveneens gemist wordt een uitwerking van wat zorgvuldige en toetsbare hulp bij zelfdoding inhoudt. In de visie van De Einder moet worden toegewerkt naar een allround opleiding voor levenseindeconsulenten waarbij behalve grip op en ervaring met existentiële vraagstukken, ook medische/toxicologische/farmacologische kennis een vereiste is. Naast een inhoudelijke uitwerking van wat zorgvuldige hulp bij zelfdoding behelst, dienen er ook procedurevoorschriften uitgewerkt te worden die toelaten de verstrekte levenseindebegeleiding op zorgvuldigheid te toetsen. Kan daar wat dieper worden op ingegaan?

Een en ander neemt niet weg dat Wouter Beekman met zijn ‘Eerste voltooid leven roman’ vrij compleet over vrijheid van sterven is geweest. Het vraagt om een tweede roman. Hij mag opnieuw ‘Niemandsland’ heten. In Niemandsland bevinden zich diegenen met een voltooid leven. Die aan een arts of een levenseindeconsulent vragen ‘om hen over de grens tussen leven en dood te brengen. Om met hen het niemandsland tussen leven en dood te doorkruisen’, aldus de arts die niet thuis wilde geven toen de bejaarde hulpvrager haar om euthanasie verzocht. Voor de plek waar zij leven wier leven in hun beleving geen zin (meer) heeft en waar maatschappelijke obstakels belemmeren om dat als zinloos ervaren leven te beëindigen, heeft ook de bevriende jurist die met de levenseindeconsulent ooit samen in een raad van toezicht heeft gezeten, de metafoor ‘niemandsland’ bedacht: een ontoegankelijk oorlogsgebied dat aan geen der vechtende partijen toebehoort en waarbij elkeen zich ingegraven heeft in zijn eigen gelijk zodat degene die het aanbelangt het nakijken heeft.

Politiespeurtochten naar pentobarbital

Van een hulpvraagster die door een consulent van De Einder werd begeleid, werd de melding ontvangen dat er een politieman had aangeklopt die kwam informeren hoe het zat met een illegaal middel dat betrokkene uit Mexico had laten komen.

De vrouw in kwestie heeft de woordvoering aan haar echtgenoot overgelaten. Deze heeft de aankoop niet ontkend maar uitgelegd dat zijn vrouw in nauw contact stond met haar huisarts en psychiater en binnenkort met een nieuwe behandeling zou starten. De politieagent, die het echtpaar kende, heeft daarop verklaard dat er bij de bevoegde autoriteiten nog geen beleid met betrekking tot dit soort delicten bestond en dat hij het tot nader order hierbij zou laten. Er is nog een ander opsporingsgeval bekend maar daar heeft de hulpvrager de bestelling ontkend en voor de politieagent in kwestie volstond dat om de zaak als afgedaan te beschouwen.

Niet overal is de politie zo zachtzinnig, niet in Nederland en zeker niet elders. In Frankrijk is op 15 oktober 2019 een korps van 300 agenten verdeeld over 18 regio’s uitgerukt om huiszoekingen te verrichten teneinde – in de bewoordingen van het Franse parket – ‘de smokkel van gevaarlijke stoffen voor de volksgezondheid, illegale apothekersactiviteiten en reclame voor zelfdodingsmiddelen op het spoor te komen’. In totaal, zo werden er aldus Le Monde d.d. 15 oktober jl. 130 zendingen in beslag genomen en 125 personen als aankopers geïdentificeerd. Het ging daarbij steeds om uit Mexico geïmporteerde pentobarbital die verpakt als cosmetisch product zijn weg naar de geadresseerde had gevonden.

Gebleken is dat dergelijke politiespeurtochten ook in België, Duitsland, Spanje, Noord-Amerika en Australië hebben plaatsgevonden, steeds bij aankopers die bij eenzelfde leverancier in Mexico pentobarbital hebben aangekocht. De Mexicaanse afzender werd niet getraceerd, wel diegenen die recentelijk het middel aangekocht hebben.

Een mogelijkheid is dat het lek gezocht moet worden bij de bank(en) die de aankopers hebben gebruikt om hun betaling te verrichten, veelal Western Union of Money gram die al geruime tijd mensen het hemd van het lijf vragen wanneer het om de bewuste overboekingen naar Mexico gaat. Het kan zijn dat voornoemde banken de in hun bezit zijnde informatie naar de Amerikaanse autoriteiten hebben doorgespeeld. Wat evenmin uitgesloten is, is dat in de Verenigde Staten een eenmalige lading uit Mexico onderschept is en dat de Amerikaanse autoriteiten het rechercheapparaat in de landen die het aangaat, ingelicht hebben.

Om de mogelijkheid van een politiebezoek zoveel mogelijk te beperken, drukt de laatstelijk in november bijgewerkte versie van het Peaceful Pill Handboek bestellers in spe op het hart om niet via een reguliere bank maar met bitcoins te betalen. Daartoe is een compleet nieuw hoofdstuk ‘Internet Security’ aan het Peaceful Pill Handboek toegevoegd met gedetailleerde informatie over hoe het risico vermijden als aankoper van pentobarbital geïdentificeerd te worden.

Hoewel de indruk leeft dat het in Nederland met de opsporing van voor eigen gebruik bestemde pentobarbital niet zo’n vaart zal lopen, worden lezers van deze nieuwsbrief die recentelijk pentobarbital verpakt als cosmetisch product hebben ontvangen, zekerheidshalve geadviseerd hun euthanaticum te verbergen op een plek waar het bij een huiszoeking niet kan worden gevonden. Verder van belang om te weten is dat er voor een huiszoeking steeds een huiszoekingsbevel vereist is en voorts dat niemand verplicht is om belastende verklaringen over zichzelf af te leggen.

Veertiende druk van ‘Uitweg’

Afgelopen september is de veertiende druk van ‘Uitweg’ verschenen. Sinds de eerste druk in februari 2010 zijn titel en ondertitel ‘Een waardig levenseinde in eigen hand’ onveranderd gebleven. Aan belangstelling voor deze thematiek geen gebrek: meer dan 24.000 exemplaren werden er inmiddels van verkocht. Dus geliefde lectuur voor wie meer wil weten over hoe een humane dood in eigen regie te bewerkstelligen.

Of ‘Uitweg’ van de hand van Boudewijn Chabot concurrentie ondervindt van ‘De Vredige Pil’ van de hand van Philip Nitschke & Fiona Stewart, valt niet te zeggen: onmiskenbaar is dat de vraag naar beide boeken haast exponentieel toeneemt, hetgeen erop wijst dat de behoefte eraan groot is. Uitweg en De Vredige Pil handelen over zelfeuthanasie en voor zelfeuthanasie geldt dat de betrokkene een waardig levenseinde bewerkstelligt zonder op de instemming van een arts aangewezen te zijn.

Chabot – bekend geworden door het gelijknamig arrest van de Hoge Raad waarin geoordeeld moest worden of hij strafbaar was voor het feit dat hij een psychiatrische patiënte hulp geboden had om zich van het leven te benemen – zou de problematiek waarvoor hij destijds kwam te staan, nu anders aanpakken. Zonder behandelrelatie zou hij thans geen hulp bij zelfdoding meer bieden. Aan euthanasie met behulp van een arts stelt hij dus strengere eisen dan de eisen die het Expertisecentrum Euthanasie (voorheen Levenseindekliniek) stelt. Voor hem is ‘zelfeuthanasie […] een uitkomst als een arts meent dat er niet aan de zorgvuldigheidseisen van de wet is voldaan. Euthanasie door een arts en zelfeuthanasie vullen elkaar aan en hebben elkaar nodig om een goede dood voor veel mensen mogelijk te maken.’.

De grote verdienste van ‘Uitweg’ is erin gelegen dat het een heldere uiteenzetting bevat over hoe een humane dood in eigen regie verwezenlijkt kan worden. Drie methoden worden beschreven. Vreedzaam sterven is mogelijk door te stoppen met eten en drinken (een weg die slechts soelaas biedt aan ernstig verzwakte mensen), door gebruikmaking van medicijnen en door het inademen van helium of stikstofgas. Het laatste geniet niet de eerste voorkeur van de auteur en wat de medicijnroute betreft prefereert hij pentobarbital (merknaam Nembutal), het barbituraat dat in Nederland ook door artsen wordt gebruikt wanneer hun patiënt, in plaats van een intraveneuze injectie met thiopental, het opdrinken van een dodelijk drankje verkiest.

Behalve aan de drie hiervoor genoemde methoden wordt ook aandacht geschonken aan de anorganische zouten natriumnitriet en natriumazide, middelen die recentelijk bekendheid hebben gekregen naar aanleiding van de zoektocht van Coöperatie Laatste Wil naar legale middelen om een vreedzame dood te bewerkstelligen. Legaal zijn helium of stikstofgas en ook legaal is het stoppen met eten en drinken maar voor wie voor de medicijnroute gaat, kan de Geneesmiddelenwet of de Opiumwet problemen opleveren, zoals bijvoorbeeld bij pentobarbital het geval is. Ingevolge de Opiumwet is het verboden dit middel ‘A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen; B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, C. aanwezig te hebben en D. te vervaardigen.’. Aan natriumnitriet of natriumazide kleven deze bezwaren niet maar het aantal studies naar deze middelen is te beperkt om er de overtuiging aan te ontlenen dat zij vreedzaam zijn, integendeel, op basis van de wetenschap die voorhanden is bij de door Chabot geraadpleegde toxicologen, luidt Chabots conclusie dat bij de anorganische zouten geen zachte dood gegarandeerd is.

Uitweg bevat daarnaast nuttige tips voor naasten en intimi die bij de zelfeuthanasie betrokken zijn en legt uit wat wel en niet mag, zij het dat daarbij gewezen wordt op het bestaan van een ‘grijs gebied’ waarover zowel de wet als de jurisprudentie niets zeggen (dan wel op het vlak van de casuïstiek niet helemaal met elkaar sporen) en het dus aan de betrokkene naaste in kwestie is om zonder een door wet of jurisprudentie geboden kompas zelfstandig te besluiten tot hoever hij zijn steun aan de betrokkene wil laten reiken.

In vergelijking met de vorige druk is ‘Uitweg’ compacter geworden. Behalve de auteur komen ook Bert Keizer, Govert den Hartogh en Ton Vink aan het woord. Kritiek wordt uitgeoefend op de beoordeling van ernstig dement en psychiatrische patiënten door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie en verder worden kanttekeningen geplaatst bij de uitspraak van het hof Den Bosch in de zaak Heringa. ‘Uitweg’ sluit af met een slothoofdstuk waarin Chabot over zijn visie en missie wordt bevraagd.

De koffie-euthanasie: wat gaat voor? Is dat de wilsbekwame doodswens of is het de wilsonbekwame levenswens?

Miriam de Bontridder

De wetsgeschiedenis rond de schriftelijke wilsverklaring wijst uit dat het in strijd met de strekking van de Euthanasiewet zou zijn indien aan de niet consistente levenswens van een eenmaal wilsonbekwaam geworden persoon voorrang wordt gegeven boven de schriftelijke wilsverklaring die de desbetreffende persoon voorafgaand aan zijn wilsonbekwaamheid heeft opgesteld. Dit neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn die voor de euthanasiearts gegronde redenen vormen om de wilsbekwame doodswens niet in te willigen.

In dagblad Trouw van 9 september 2019 bepleit Miriam de Bontridder dat er tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen. Het requisitoir van de Officier van Justitie in wat de koffie-euthanasie is komen te heten, schreeuwt daar volgens haar om.

Op de vraag of de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik beschermd moet worden, is het antwoord van de OvJ dat het andersom is: “De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek. […]. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens.”

Voor de motivering van dit standpunt wordt een beroep op de beschermwaardigheid van het leven gedaan. Daarmee laat het betoog van de OvJ zien dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De vraag die rijst of dat de bedoeling van de wetgever van destijds is geweest: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom? Het stellen van de vraag is haar beantwoorden.

Expliciet heeft Miriam De Bontridder dat gedaan in een tweetal stukjes in het Nederlands Juristenblad van dit najaar. Op de vraag wat prevaleert – Is dat de schriftelijke wilsverklaring van een wilsbekwaam iemand of is dat de niet-consistente levenswens van die persoon in de fase waarin hij/zij zich over de begrippen leven of dood geen wil meer kan vormen? – luidt de conclusie zoals die in het Nederlands Juristenblad, aflevering 37, 2019 te lezen valt, dat de euthanasiearts geen betekenis aan wilsonbekwame levenswensen hoeft te hechten wanneer deze in strijd zijn met wilsbekwame doodswensen.

Tegen deze conclusie heeft een driehoofdig team bestaande uit Boudewijn Chabot, Bert Keizer en Jaap Schuurmans stelling genomen vanuit de vrees dat hiermee een loopje met een diepdemente persoon zou kunnen worden genomen. De slotreactie van Chabot c.s. zoals die in het Nederlands Juristenblad, aflevering 42, 2019 te lezen valt, eindigt ermee dat ‘ook al is een weerloos en ernstig dement mens compleet in de war, hij blijft een persoon die recht heeft op zorg en bescherming door de wet.’.
Al eerder hebben voornoemde auteurs deze stelling ingenomen. En al eerder werd die stelling volmondig beaamd. O.a. door Govert den Hartogh in de Volkskrant van 24 januari 2017: ‘Het is de voornaamste zorg van Chabot en de zijnen dat weerloze mensen beschermd worden. Weerloos ben je als er dingen met je gebeuren die je verafschuwt zonder dat je daar iets tegen kunt doen. Deze patiënt was inderdaad weerloos: wat hij wilde vermijden overkwam hem, en hij leed daar ernstig onder. Het was juist de arts die zijn wilsverklaring heeft gevolgd die hem uiteindelijk toch nog beschermd heeft.’.

Ook Miriam De Bontridder onderschrijft in haar Naschrift zoals dat eveneens in het Nederlands Juristenblad, aflevering 42, 2019 te lezen valt, de stelling van Chabot c.s. dat een weerloos en ernstig dement mens recht heeft op zorg en bescherming door de wet. Maar dan wel, evenals Govert den Hartogh, vanuit een andere invalshoek: deze van een eerbetoon aan de schriftelijke wilsverklaring die mogelijk maakt om situaties die men vreest en waarin men zelf geen zeggenschap meer heeft c.q. waarin men niet meer in staat is zich een wil te vormen, tot een ontknoping te brengen waaromtrent men tevoren als wilsbekwaam persoon verklaard heeft dat dát de door de betrokkene wenselijk geachte ontknoping betreft.

Inderdaad bergt de schriftelijke wilsverklaring gevaren in zich maar die worden ondervangen door het leerstuk van de contra-indicaties respectievelijk het leerstuk van de gegronde redenen om het euthanasieverzoek niet in te willigen. Dementie doet zich in velerlei vormen voor: van sommige diepdemente patiënten springt hun hartverscheurende radeloosheid in het oog terwijl anderen opgewekt en zich niet bewust van hun ziekte lijken te zijn. Voor met name deze laatste gevallen die erop wijzen dat de patiënt geëigende strategieën ontwikkeld heeft om met zijn/haar dementie om te gaan, wordt door voornoemd leerstuk uitkomst geboden. Ook al is er een wilsbekwame doodswens en ook al zijn, voorzover onder die omstandigheden mogelijk, aan alle zorgvuldigheidseisen die de wet voorschrijft voldaan, dan nog kunnen er gegronde redenen zijn om aan de schriftelijke wilsverklaring geen gevolg te geven. Te denken valt aan de patiënt die in zijn wilsverklaring opgenomen heeft dat hij geacht moet worden uitzichtloos en ondraaglijk te lijden wanneer hij als diepdement patiënt wat is komen te heten ‘leuk dement’ gedrag vertoont: als het een ogenschijnlijk tevreden en van zijn dementie geen last ondervindende patiënt betreft, kan dat voor de arts een gegronde reden vormen om geen euthanasie te verlenen.

Beginnen over het einde

In zijn op 23 oktober 2019 vers van de pers gerold nieuwe boek ‘Beginnen over het einde’ kaart Henk Blanken een paar pittige onderwerpen aan. Om er enkele uit te lichten:

‘Aleid Truijens kent niemand die wil sterven vanwege een ‘voltooid leven’. Ik ken niemand die om euthanasie vroeg omdat doodgaan de norm geworden is. En zelfs al zou een oudere zijn dementie vóór willen zijn, louter omdat hij zijn naasten niet wil opzadelen met zijn ziekbed – wie zijn wij om hem dat recht te ontzeggen?’.

‘Waarom zou de staat zijn zelfdoding moeten faciliteren, luidt de tegenvraag van René Cuperus en Aleid Truijens. Omdat die staat hem ook al die jaren in leven heeft gehouden, denk ik. Paul heeft er niet om gevraagd zo oud te worden. Je kunt hem niet laten opdraaien voor de eenzijdige fixatie van de medische wetenschap op het uitstellen van de dood. Je kunt Paul niet aanrekenen dat wij als samenleving niet kunnen wennen aan het idee dat de dood bij het leven hoort.’.

‘Het OM vindt dat een wilsonbekwame mens meer bescherming verdient tegen zijn vroegere ik. Zolang een patiënt nog aanspreekbaar is, zolang een diepdemente mens nog tot iets als communicatie in staat is, moet een arts blijven zoeken naar een spoortje levenslust, naar een antwoord dat die diepdemente mens niet meer kan geven. Dat leidt tot een zich eindeloos herhalende opdracht. Want als die patiënt vandaag niet meer wil leven, wil ze dat misschien morgen nog wel en kan een arts vandaag geen euthanasie verlenen.’.

In samenwerking met het Humanistisch Verbond is Henk Blanken een actie gestart om de vrijheid te krijgen over de eigen dood te mogen beschikken. Steun de oproep die Henk Blanken in dat verband aan de regering doet en teken hier zijn Manifest.

Over het manifest wordt op 27 november 2019 een avond in Utrecht georganiseerd:
https://www.tivolivredenburg.nl/agenda/een-avond-voor-de-achterblijvers-27-11-2019/

Henk Blanken (1959) is journalist en schrijver. Hij is bereikbaar op henkblanken@gmail.com.

Welke ‘ik’ heeft het meeste recht van spreken als het om leven en dood gaat?

Miriam de Bontridder

In ons rechtsstelsel moet tegenover het recht op leven een recht op sterven komen, aldus Miriam de Bontridder op de opiniepagina van Trouw d.d. 9 september 2019

Aan het eind van zijn requisitoir gekomen, gaf de Officier van Justitie op 26 augustus 2019 jongstleden de volgende samenvatting van zijn betoog in de zaak tegen de arts die aan een patiënte met vergevorderde dementie euthanasie had verleend:

“Zo kom ik tot de volgende conclusie. De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek. […]. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. “

Het standpunt van het OvJ in de zaak Catharina A. zoals dat als een rode draad doorheen het hele requisitoir verweven was, luidt dus kort samengevat aldus dat als een patiënt met vergevorderde dementie niet consistent is in zijn doodswens doordat hij behalve veelvuldige doodswensen, ook signalen uitzendt die als levenswensen kunnen worden opgevat, de al dan niet zeldzame levenswensen hoe dan ook boven de veelvuldige doodswensen moeten prevaleren.

Dit moet aan de Haagse rechtbank die naar verwachting op 11 september 2019 in deze zaak uitspraak doet, stof tot nadenken geven, nu het hele requisitoir van de OvJ vertrekt van de volgende hamvraag:

“Moet de ene versie van dezelfde persoon tegen de andere versie van zichzelf worden beschermd? Is het laatste woord aan de persoon die bij volle verstand een schriftelijk verzoek heeft opgesteld of aan dezelfde persoon in latere, demente toestand?”

Anders geformuleerd: Moet de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik beschermd worden of is het andersom?

Volgens het Openbaar Ministerie is het andersom. Voor de motivering daarvan wordt een beroep op de beschermwaardigheid van het leven gedaan. Waarmee het gehele betoog van de OvJ maar weer eens laat zien dat er in ons rechtsstelsel tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen; dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De hoop is nu gevestigd op wijze rechters in de gelederen van achtereenvolgens rechtbank, gerechtshof en cassatiehof die het juridisch steekspel waartoe de wetgever van destijds aanleiding gegeven heeft, laten voor wat het is en zich concentreren op deze ene nuchtere vraag: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom?

Trouw, 9 september 2019

Euthanasie bekeken door de ogen van hen die achterblijven

Voor elkeen die achterblijft is het rouwproces dat volgt op een euthanasie van een nabestaande anders. Kortgeleden hebben Jasmina Mouchrique in ‘Als stilte valt’ en Mieke Maerten in ‘Ik moet nu gaan’ verslag gedaan van wat euthanasie bij een zus respectievelijk een zoon met hen heeft gedaan en hoe zij het proces van ‘laten gaan’ hebben beleefd.
 
Als stilte valt

Jasmina Mouchrique is na een vierjarige opleiding in Gent afgestudeerd als creatief therapeut en begeleidt sindsdien psychiatrische patiënten. Een aantal jaren geleden is bij haar zuster een cyste in de hersenen ter grootte van een tennisbal geconstateerd en aan de operatie heeft zij een Niet Aangeboren Hersenletsel (N.A.H) overgehouden.

De auteur beschrijft hoe de persoonlijkheid van haar zus na die operatie verandert en hoe zij wegkwijnt: het enige waar nog belangstelling voor bestaat zijn haar sigaretten en de afstandsbedienining van de TV. Voor haar familie, vrienden, huisdieren (paard en hond) kan zij na het N.A.H. geen interesse meer opbrengen. Van een geliefde flamboyante verschijning met een druk sociaal leven is het een uitgemergeld, kwijlend en eenzaam wezentje geworden dat wegens asociaal gedrag van het ene naar het andere revalidatiecentrum wordt doorgeschoven.

Haar familie blijft haar door de ogen van voor het N.A.H. zien en houdt hoop.

Zo gaan enkele jaren voorbij. Totdat op een dag:

“Ik zie het niet meer zitten”, zei ze.
“Wat bedoel je”, vroegen we.
“Ik wil niet meer”, vervolgde ze.
“Waarom niet”, vroegen we.
“Omdat ik nooit meer dezelfde zal zijn als vroeger”, zei ze.
Het gesprek hakte er diep in
We hadden alles van nabij meegemaakt, zeker, tot aan de fysieke achteruitgang toe.
Maar bewust een einde maken aan een leven, al dan niet zwaar geschonden, was toch nog een stap te ver.
Het onderwerp kwam niet meer ter sprake, alsof we het angstvallig vermeden

Totdat een mislukte zelfmoordpoging de familie goed door elkaar schudde. Toen begon de zoektocht naar een arts die de euthanasie wilde uitvoeren. Na het doorlopen van vele protocollen was het zover.

Net ervoor hadden we haar proberen te omhelzen, ze had nauwelijks opgekeken.
Maar toen de arts de spuit klaarmaakte, opende ze plots haar ogen en keek ons één voor één even heel bewust aan.
Een blik die tijdloos leek, dwars door merg en been ging en diep raakte.
Alsof ze zei: “Dank je dat ik mag gaan, dat jullie me eindelijk loslaten”.

Veel nabestaanden die bij de euthanasie van een dierbare aanwezig zijn geweest of die de euthanasie van een dierbare moeten regelen, zullen dit herkennen: de dankbaarheid van degene die aan het leven lijdt jegens de ander dat deze hem loslaat.
 
Ik moet nu gaan

Mieke Maerten is op latere leeftijd afgestudeerd in de wijsbegeerte en de moraalwetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Totdat zij met pensioen ging, heeft zij haar werk in de financiële sector met vrijwilligerswerk als moreel consulent gecombineerd. Na haar pensionering is het proces ingezet van het loslaten van haar 36- jarige zoon voor wie zij anderhalf jaar eerder de euthanasie had geregeld.

In een triptiek “ziekte, euthanasie, rouw” wordt achtereenvolgens ingezet met de mededeling van de zoon aan zijn moeder dat hij botkanker heeft, daarna het besef van de moeder dat zij niet langer kan vluchten voor de wens van haar zoon om euthanasie te krijgen, en tenslotte de sluier van rouw waarmee de moeder sinds de dood van haar zoon is omgeven.

Ontroerend, omfloerst en toch geheel ter zake maakt Mieke Maerten ons deelgenoot van het 124 pagina’s tellend gesprek dat ze als moeder met haar overleden zoon voert vanaf het moment dat hij haar vertelt dat hij ziek is:

Ik heb je al meerdere keren moe gezien, maar nu is het anders. Dus zeg ik ook meteen: “Je ziet er echt niet goed uit, ben je ziek?” … en plots: “Mama, ik heb slecht nieuws … ik heb botkanker.” […] “Ik wil geen plant worden voor wie alles moet gedaan worden. Als het te erg wordt, wil ik niet blijven leven mama.”

Wanneer al vrij kort daarna de periode aanbreekt dat alles voor hem gedaan moest worden, houdt zij zich, verankerd in haar rol als verzorger, voor dat zij zich niet mag onttrekken aan de verantwoordelijkheid die zij op zich genomen heeft om zijn ultieme wens in te laten willigen zodra hij kenbaar maakt dat de tijd ervoor gekomen is:

Ik moet zeggen, mijn zoon, dat ik in die periode nooit getwijfeld heb omtrent jouw keuze voor de dood. Je koos voor de dood nu het leven geen leven meer was. Vermits je door je lijf verhinderd werd om voor jezelf op te komen, zag ik het als mijn taak om jou te helpen. … ook met je euthanasievraag. Achteraf valt het voor mij soms niet te vatten dat ik als moeder zo’n vrij actieve rol speelde bij de aanbreng van deze vraag. Ach, er was geen andere weg voor jou jongen. Ik liet je het leven inglijden en nu was de tijd daar om je te helpen pijnloos uit dit leven te glijden.

Nadat het euthanasieverzoek rond was en de huisarts haar nog enkele praktische zaken opgedragen had om de euthanasie zo sereen mogelijk te laten verlopen:

Ik kan hem geruststellen en je euthanasie wordt op zaterdag 13/12 om 11 u gepland. Je bent duidelijk opgelucht, je kan weer gemakkelijker lachen, het is bijna voorbij.

En toen het voorbij was het schuldgevoel dat haar bekroop vanwege de rol die zij gespeeld had in het in vervulling laten gaan van zijn euthanasieverzoek en hoe zij zichzelf tegenover dat schuldgevoel verdedigde:

Nooit vraagt een kind geboren te worden want het wordt niet uit eigen verlangen geboren, maar uit het verlangen of de lust van anderen. Dat jij mijn zoon niets te zeggen had over je geboorte, wil niet zeggen dat ik als moeder niet verplicht ben om je bij te staan in de keuze het leven te verlaten.

Wat overbleef:

Ik schrijf en schrijf … laat mij schrijven mijn kind en bij jou verwijlen. […] Telkens weer rijst de vraag: “Moet ik jouw dood betreuren of moet het leven dat je had, gevierd worden?” Maar in de droefheid kan ik je bij mij houden, in de viering moet ik je fysiek volledig ‘loslaten’. Kan ik dit al? Neen, ik heb meer tijd, meer ruimte, meer stilte nodig en laat dat nu net die dingen zijn die zo moeilijk te vinden zijn, omdat de mallemolen van het leven verder draaien moet.

Het requisitoir van de OvJ in de zaak Catharina A.

Het OM dat aan Catharina A. moord ten laste legt, plaatst de rechtbank voor de vraag of inderdaad het wilsbekwame ik geen vergaand besluit mag nemen voor het wilsonbekwame ik. “Draai het eens om, zegt Wolbert (NVVE), je tekent een euthanasieverzoek als wilsbekwame ik en je wilsonbekwame ik kan dat teniet doen. Willen we dat dan?”

De OvJ kwam op maandag 26 september 2019 welbeslagen ten ijs in de strafzaak die geheel Nederland bezighoudt. Een bloemlezing uit zijn requisitoir.
 
Over de meer dan 200 artsen wier morele weerzin om het leven van een weerloos mens te beëindigen, te groot is

Die morele weerzin is hun goed recht, zij zijn niet verplicht om euthanasie uit te voeren, aldus de OvJ. Maar voor die morele weerzin vinden zij in de wet geen houvast, eveneens aldus de conclusie van de OvJ:

“Een arts mag dus euthanasie uitvoeren bij een patiënt die zijn eerder euthanasieverzoek niet meer kan bevestigen. Bijvoorbeeld bij een patiënt met vergevorderde dementie die niet meer in staat is om een doods- of levenswens te uiten.”
 
Over de visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. niet kraakhelder was

Gehakt wordt ook gemaakt van de door RTE en in de tuchtprocedure naar voren gebrachte visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. dubbelzinnig en voor meerderlei uitleg vatbaar was, hetgeen aan inwilliging van het euthanasieverzoek in de weg zou staan:

“In de dementieclausule en haar onderliggende euthanasieverzoek heeft patiënte aangegeven dat zij ‘beslist’ niet wilde worden opgenomen in een verpleeghuis. Daarover zijn haar verklaringen kristalhelder. Vanaf dat moment wilde zij in elk geval euthanasie. Dat duidelijke verzoek kan ik goed rijmen met haar wens om vóór die opname nog regie te houden over een eerder euthanasiemoment. Het liefst wilde zij eerder de euthanasie, wanneer zij nog ‘enigszins wilsbekwaam was’ en thuis afscheid kon nemen van haar dierbaren. Dat moment wilde zij dan zelf nog kunnen bepalen. Als die gelegenheid voorbij was en zij werd opgenomen in een verpleeghuis, was het voor haar duidelijk: dan wilde zij in elk geval euthanasie. Dat was voor haar – bot gezegd – een letterlijke deadline. Ik vind de verklaring dus niet dubbelzinnig.”
 
Over de ophef over het smoren van verzet bij de patiënte en de dormicum in haar koffie

Opnieuw gehakt:

“Naast verbale uitingen heeft patiënte ook nog fysieke reacties laten zien, tijdens de uitvoering van de euthanasie. Patiënte is omhoog gekomen en heeft gevloekt bij de injectie van het slaapmiddel; zij heeft terugtrekkende bewegingen gemaakt met beide amen en met haar ogen geknipperd bij het inbrengen van het infuus; zij heeft haar ellenbogen onder haar lichaam gebracht, zich omhoog gedrukt en haar ogen geopend tijdens de intraveneuze toediening van het euthanaticum. Anders dan de RTE meen ik dat de arts deze non-verbale reacties niet hoefde aan te merken als een mogelijke wilsuitdrukking. Volgens deskundige-anesthesioloog Knape waren dit reflexen. Op basis van haar jarenlange ervaring als specialist ouderenzorg in de gesloten zorg voor ouderen met dementie en psychiatrische stoornissen en als SCEN-arts mag deze kennis ook bij de arts worden aangenomen. Die reflexen hoefde zij dus niet uit te leggen als een tegengestelde wilsuitdrukking’
[…]
Met de deskundige en het Tuchtcollege ga ik uit van de medische norm dat de onaangename ingreep van euthanasie zo veilig en comfortabel mogelijk moet worden gemaakt voor de patiënt. Als ik er met de arts vanuit ga dat het euthanasieverzoek voldeed, volgde daaruit ook de instemming van de patiënte met een rustige en veilige uitvoering van die euthanasie in het verpleeghuis, op een door de arts te bepalen moment. Onder die omstandigheden zie ik, net als het Tuchtcollege, geen zinnige reden voor een nader gesprek met deze ernstig demente patiënte over het moment en de wijze waarop de euthanasie zou plaatsvinden. In dit geval zou zo’n gesprek alleen maar grotere angst en onrust hebben veroorzaakt dan waar zij al aan leed. Dat zou in strijd zijn met de medische norm én het verzoek van patiënte om haar leven op een menswaardige manier te beëindigen. Daarom vind ik de uitvoering van de euthanasie – nog steeds uitgaand van de oprechte overtuiging bij de arts van een deugdelijk euthanasieverzoek – medisch zorgvuldig.”
 
Desalniettemin moord als tenlastelegging

Waar is het tussen de patiënte en haar arts dan toch misgegaan?

Kort samengevat houdt dit in de visie van de OvJ verband met het gegeven dat in ons rechtsstelsel de beschermwaardigheid van het leven als hoogste goed geldt. Een patiënt met vergevorderde dementie die verbaal of non-verbaal tot uitdrukking brengt dat hij niet dood wil gaan, wordt door dit hoogste goed van ons rechtstelsel beschermd. Dat leidt ertoe dat aan een wilsonbekwame patiënt met een eerder schriftelijk euthanasieverzoek die nog wel verbaal of non verbaal kan communiceren, om bevestiging van dat euthanasieverzoek moet worden gevraagd, ook al is hij dan al wilsonbekwaam.

Een en ander wordt door de OvJ in verschillende stappen aldus beredeneerd:

“Moet de ene versie van dezelfde persoon tegen de andere versie van zichzelf worden beschermd? Is het laatste woord aan de persoon die bij volle verstand een schriftelijk verzoek heeft opgesteld of aan dezelfde persoon in latere, demente toestand?”
[…]
“Ook als iemand geen waarde meer hecht aan zijn eigen leven en aan een ander vraagt om het te beëindigen, verdient dat leven nog steeds bescherming. Zo redeneert de wetgever. Daarom is het strafbaar [om iemands leven op zijn verzoek te beëindigen].
In dezelfde zin verdient het leven van een wilsonbekwame patiënt nog steeds bescherming, als hij dat leven eerder – in wilsbekwame toestand – heeft opgezegd. Om afstand te doen van zijn recht op leven (door middel van het euthanasieverzoek), moet hij wilsbekwaam zijn. Voor een beroep op zijn recht op leven (of herroeping van zijn eerdere afstand van dat recht) geldt die eis niet. Dat recht komt elk mens, in welke mentale toestand dan ook, in dezelfde omvang toe. Als een demente patiënt een beroep doet op zijn recht op leven, moet die wens worden ingewilligd. Ongeacht het vermogen van de patiënt om de gevolgen van de herroeping van zijn eerdere euthanasieverzoek te overzien. Ongeacht de consequentie dat de patiënt daarmee zijn ondraaglijk lijden verlengt, zonder dat hij daar zelf erg in heeft.”
[…]
“Het systeem van de wet (‘strafbaarheid, tenzij’) en de strekking van de wet (euthanasie
als ultimum remedium) geven reden om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de beschermwaardigheid van het leven: ook naar de wilsonbekwame levenswens moet geluisterd worden. Daaruit volgt de eis dat een arts actief het gesprek moet aangaan met een wilsonbekwame patiënt over zijn doods- of levenswens, zolang hij nog in staat is om die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar te maken. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Er moet sprake zijn van een consistente doodswens, die in lijn is met de schriftelijke wilsverklaring. Alleen dan kan de euthanasie worden uitgevoerd.”
[…]
“Zo kom ik tot de volgende conclusie.
De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek.
Daaruit volgt een actieve onderzoekplicht van de arts.
Als de wilsonbekwame patiënt nog in staat is om (verbaal of non-verbaal) een wens kenbaar te maken over zijn dood of leven, zal de arts zelf in gesprek moeten gaan met de patiënt over zijn wens tot sterven of leven. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Voor euthanasie bij een communicerende wilsonbekwame patiënt moet sprake zijn van een consistente doodswens, in lijn met de schriftelijke wilsverklaring. “

Het standpunt van het OM luidt dus kort samengevat aldus dat als een patiënt met vergevorderde dementie niet consistent is in zijn doodswens doordat hij behalve veelvuldige doodswensen, ook signalen uitzendt die als levenswensen kunnen worden opgevat, de al dan niet zeldzame levenswensen hoe dan ook boven de veelvuldige doodswensen moeten prevaleren.
 
Stof tot nadenken voor de rechtbank die naar verwachting op 11 september 2019 om 13 u uitspraak doet.

Is het de wilsbekwame ik die tegen de wilsonbekwame ik beschermd moet worden of is het andersom, that is the question whether.

Het betoog van de OvJ laat maar weer eens overduidelijk zien dat er in ons rechtsstelsel tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen; dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De hoop is nu gevestigd op wijze rechters in de gelederen van achtereenvolgens rechtbank, gerechtshof en cassatiehof die het juridisch steekspel waartoe de wetgever van destijds aanleiding gegeven heeft, laten voor wat het is en zich concentreren op deze ene nuchtere vraag: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om het wilsbekwame ik tegen het wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom?

Samen sterven

Ouderen overwegen steeds vaker om samen uit het leven te stappen. Bij de stervensbegeleider die zij daarvoor benaderen, vergt dit behoedzaamheid. Niet om te betuttelen maar om te voorkomen dat de een onder te ver gaande druk van de ander handelt.

Met het oog op de publicatie van de artikelen “Euthanasie onder het vergrootglas de wens om samen te sterven groeit” en “Ik wil geen examen doen om dood te gaan” heeft Henk van Ingen aan De Einder de vraag voorgelegd hoe wordt aangekeken tegen verzoeken om begeleiding bij duo-euthanasie, d.i. de wens van een partner om samen met zijn wederhelft met behulp van vreedzame middelen uit het leven te stappen.

Het antwoord is geweest dat onze eerste reactie er één is van grote behoedzaamheid omdat ons blijkt dat daar met regelmaat verzoeken tussen zitten waarbij er geen uitgebalanceerde wederzijdse afhankelijkheid is en een der partijen een druk op zijn wederhelft uitoefent waaraan die wederhelft moeilijk weerstand kan bieden. Veelal gaat het hier om onbedoelde druk die in een jarenlange relatie een vanzelfsprekendheid geworden is. Het koppel zelf is zich er niet meer van bewust dat één van hen om welke reden dan ook meer dan de ander zijn/haar invloed laat gelden, bijvoorbeeld omdat hij/zij zich veel duidelijker of gemakkelijker over de eigen wensen en behoeftes kan uitdrukken.

Soms blijkt meteen al uit de formulering van een van een koppel afkomstige hulpvraag dat er daarbij één persoon is die de lead heeft en de ander daar gehoor aan geeft zonder dat zijn of haar verlangens ook maar eenmaal boven tafel komen. Soms wordt gaandeweg een gesprek zichtbaar dat de rollenverdeling tijdens het huwelijk/partnership altijd al zo geweest is dat de een zich naar de ander schikt. Daar heeft De Einder geen oordeel over; dat is de manier waarvoor het koppel gekozen heeft zijn relatie vorm te geven. Maar soms gaat het ook te ver.

Zo gebeurde het een keer dat een dochter van een donerend echtpaar De Einder benaderde met het verzoek om naar haar ouders geen nieuwsbrieven meer te sturen omdat haar moeder haar vader gek maakt met een beroep op de afspraak die zij ooit gemaakt hebben om samen dood te gaan. “Mijn moeder wil niet verder, en als kinderen hebben we er vrede mee dat zij allebei over de middelen beschikken om er uit te stappen, maar mijn vader is nog lang niet uitgeleefd en we zien hem kapot gaan aan zijn moreel besef dat hij met haar mee moet gaan. Hij kan dat aanhoudend beroep van haar op hem niet aan, dus hij is dan ook kwaadschiks van plan om het te doen en dat is de schuld van al die right to die bewegingen”.

In gevallen waarbij van een dergelijke druk blijkt, zullen de consulenten van De Einder meer dan gebruikelijk bedacht zijn op (veelal) stilzwijgende signalen van een wederhelft die er op wijzen dat hij/zij t.a.v. zijn/haar partner om tegengas verlegen zit. Alsdan is het aan de consulent om hem/haar bij het geven van tegengas te steunen. Dat is geen betuttelen, maar getuigt van goed hulpverlenerschap.

Van een andere orde is de situatie waarbij een der partners in aanmerking komt voor euthanasie en de andere partner niet alleen wil achterblijven. Eveneens van een andere orde is de situatie waarin een der partners in aanmerking komt voor euthanasie en hij/zij de andere partner uit bezorgdheid niet alleen wil achterlaten.
De relevante vragen van de consulent zijn hier:
Waarom wil iemand niet alleen achterblijven, speelt hier anticipatie op het verlies en de rouw een rol?
Waarom wil iemand de ander niet alleen achterlaten, houdt dit verband met het besef dat de ander het alleen niet redt? – een situatie die zich regelmatig aandient bij terminale partners die als enige mantelzorger voor hun demente wederhelft zijn overgebleven.
Ook: zit de onevenwichtige afhankelijkheid al jarenlang in de relatie ingebakken en hebben beide partners daar vrede mee? Vóelt de achterblijvende partner zich alleen niet tegen het leven opgewassen of is hij/zij daadwerkelijk zonder zijn/haar partner niet tegen het leven alleen opgewassen, bijv. doordat de achterblijvende partner een toekomst van grote afhankelijkheid van “vreemden” voor zich ziet en dat niet wil meemaken?
Het helder krijgen van de overwegingen waarop de wens van het echtpaar is gebaseerd om samen te sterven, is essentieel in een weloverwogen keuzeproces en hoort tot de kerntaken van de consulent.

Wanneer een echtpaar met een gezamenlijke doodswens bij De Einder aanklopt, wordt het ook tot de taak van de consulent gerekend om vragen te stellen die met de achterblijvende kinderen en kleinkinderen verband houden. Die verliezen immers in een klap beide (groot)ouders waarbij daarbovenop speelt dat het om een welbewuste eigen keuze van die (groot)ouders gaat. Hoe vertalen zij dit signaal? Hoe zullen (klein)kinderen ermee omgaan dat hun (groot)ouders er opeens samen niet meer zijn? Welke boodschap voor het leven halen zij uit een dergelijke ingrijpende gebeurtenis?
Uiteraard zijn voor hen die achterblijven alle met de duo-euthanasie samenhangende omstandigheden van belang. Dat (groot)ouders die negentig jaar geworden zijn, uit het leven stappen, valt gemakkelijker te begrijpen dan wanneer het (groot)ouders betreft voor wie de pensioengerechtigde leeftijd nog maar kortgeleden is aangebroken. De ervaring wijst uit dat hierover het gesprek met een consulent aangaan, veelal uitmondt in een gesprek tussen (groot)ouders en (klein)kinderen waarbij wederzijds begrip ontstaat.

Wilsverklaring van een parkinsonpatiënt

Henk Blanken

In De Groene en in De Correspondent heeft Henk Blanken die als parkinsonpatiënt voor dementie vreest, zijn wilsverklaring opgetekend. Een aangrijpend verhaal waaruit de noodzaak van hulp door dierbaren bij zelfdoding blijkt.

Twee kerncitaten van Henk Blanken in De Groene en in De Correspondent om bij stil te staan.

“Ik wil niet te vroeg voor euthanasie moeten kiezen. Ik wil pas dood als ik niet meer wéét dat ik leef, als ik een schim ben geworden van de man die ik was, een morsige gek met wie ik alleen nog een fiscaal nummer deel. Daarom vraag ik mijn dokter mij te laten sterven – niet zo lang ik nog om euthanasie kan vragen, maar juist als ik dat niet meer kan. Niet vóórdat ik wilsonbekwaam word maar ómdat ik mijn verstand verloor. En ik hoop dat mijn lief – die ik daartoe nu machtig – zal beslissen wanneer ik er niet meer had willen zijn. Zij zal weten wanneer ze mijn arts moet vragen mij te laten gaan.”

“Wat menswaardig is, laat zich niet vaststellen met een stethoscoop. Of ik nog gelukkig ben als ik diepdement in een stoel hang, en af en toe huil, kan geen dokter bepalen, we mogen het niet eens van haar verwachten. Als ik zelf kan beschikken over mijn levenseinde, wil ik dat recht ook kunnen delegeren aan een naaste. Ik wil mijn lief kunnen vragen als mijn vertegenwoordiger het moment te kiezen waarop ik had willen sterven. Dat doet zij nu ook al wanneer ze een arts verbiedt mij nog verder te behandelen – dat hebben we al wel bij wet geregeld.”

Denk erover na. Reageer erop. Stuur een mail naar info@henkblanken.nl