Over de voorwaarden om voor euthanasie in aanmerking te komen, bestaan nog veel misvattingen. Wij hebben de meest voorkomende voor u op een rijtje gezet
De essentie van de Euthanasiewet is dat dood op verzoek niet strafbaar is
(i) wanneer de dood voltrokken wordt door een arts
(ii) die de zorgvuldigheidseisen in acht neemt die door de euthanasiewet worden voorgeschreven en
(iii) die de plaatsgevonden euthanasie aan de gemeentelijk lijkschouwer meldt.
Het zijn met name de zorgvuldigheidseisen die hier de aandacht opeisen. In totaal gaat het om de zes navolgende eisen:
1. De arts moet de overtuiging gekregen hebben dat er een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt is.
Dat betekent dat
o Er een verzoek moet zijn
o Het verzoek afkomstig moet zijn van de patiënt zelf en niet van anderen
o Het verzoek moet vrijwillig gedaan zijn
o Het verzoek moet weloverwogen zijn
2. De arts moet de overtuiging gekregen hebben dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt.
Dat vereist dat
o Er lijden in het spel moet zijn
o Het lijden uitzichtloos moet zijn
o Het lijden ondraaglijk moet zijn
3. De arts moet de patiënt voorgelicht hebben over de situatie waarin deze zich bevindt en over diens vooruitzichten en zich ervan vergewist hebben dat de patiënt voldoende geïnformeerd is en de verstrekt informatie ook begrepen heeft.
4. De arts is met de patiënt tot de overtuiging gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is.
5. De arts heeft tenminste één onafhankelijke arts geraadpleegd die de patiënt gezien heeft en schriftelijk zijn oordeel gegeven heeft over de vraag of aan de hierboven genoemde vier zorgvuldigheidscriteria is voldaan.
6. De arts heeft de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Nogmaals, om niet strafbaar te zijn is niet meer nodig dan dat een arts aan de hiervoor genoemde zes zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en de euthanasie bij de gemeentelijk lijkschouwer heeft gemeld. Toch bestaan er hierover nog veel misvattingen.
Het gaat daarbij om misvattingen van medische aard, misvattingen betreffende de relatie tussen patiënt, arts en SCEN-arts en misvattingen die om de hoek komen kijken t.a.v. de procedurevoorschriften die in acht moeten worden genomen.
De meest voorkomende misvattingen op een rijtje:
(a) onjuist is dat:
- De patiënt in de stervensfase moet verkeren
- Dan wel een beperkte levensverwachting moet hebben
- Dan wel dat er van een levensbedreigende ziekte sprake moet zijn
Veel artsen wijzen euthanasie af omdat zij hun patiënt ‘nog niet ziek genoeg’ vinden. Als argument om een euthanasieverzoek niet in te willigen wordt dan aangevoerd:
- dat de stervensfase nog niet ingetreden is,
- dat de patiënt nog jaren met zijn ziekte kan leven,
- dat de kansen dat hij aan zijn ziekte overlijdt, onzeker zijn.
Maar dergelijke eisen die artsen in de praktijk blijken te stellen, worden door de wet niet gesteld. Ook een euthanasieverzoek van een patiënt die nog vele jaren zou kunnen leven, kan worden gehonoreerd.
(b) Onjuist is dat:
- Dementerenden niet voor euthanasie in aanmerking komen
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen lichte en vergevorderde dementie.
In een niet vergevorderde fase zijn dementerenden over het algemeen nog voldoende in staat om ten aanzien van hun levenseinde weloverwogen beslissingen te nemen. Zolang zij wilsbekwaam zijn, d.w.z. zolang zij een juist beeld van hun ziekte hebben en de gevolgen van hun euthanasieverzoek overzien, komen zij voor euthanasie in aanmerking.
In geval van vergevorderde dementie bestaat geen ziektebesef meer en heeft de patiënt ook geen notie meer van wat het betekent om dement te zijn, euthanasie te verkrijgen of dood te gaan. In dat geval kan een tevoren op schrift gesteld euthanasieverzoek, dat opgesteld is op een moment dat de patiënt nog wel besef van zijn situatie had, uitkomst bieden. Hier is het van het groot belang dat de patiënt, zo vroeg mogelijk en zolang als hij dat nog kan, met zijn arts in gesprek is over de angsten die hem drijven en de situaties die hij zo allemaal wil vermijden.
Zowel bij lichte als vergevorderde dementie komt het in de praktijk niet voor dat artsen euthanasie verlenen aan een dementerende waarmee zij geen behandelrelatie hebben.
Euthanasie bij vergevorderde dementie komt, zelfs indien er een behandelrelatie bestaat, nagenoeg niet voor maar in zeldzame gevallen gebeurt het wel. Tot nog toe is slechts één geval bekend waarin het Openbaar Ministerie van mening is dat de euthanasie bij een vergevorderde dementie niet aan de zorgvuldigheidseisen voldeed.
(c) Onjuist is dat:
- Psychisch lijden zich niet leent voor euthanasie
De wet stelt als eis dat er lijden moet zijn en in de rechtspraak is uitgemaakt dat dat lijden een medische grondslag moet hebben. Een medische grondslag echter, zo volgt eveneens uit de rechtspraak, kan zowel lichamelijk als psychisch van aard zijn.
Dus de gedachte dat er van een somatische klacht sprake moet zijn en dat psychiatrische patiënten niet voor euthanasie door een arts in aanmerking komen, is niet juist.
(d) Onjuist is dat:
- Voor mensen die klaar zijn met leven euthanasie uitgesloten is
Uitsluitend ‘klaar zijn met leven’, ‘het lijden aan het leven op zichzelf’, volstaat inderdaad niet om voor euthanasie in aanmerking te komen.
Echter, en dat is bij voltooid leven vaak het geval, als mensen die klaar zijn met leven tevens aan een stapeling van (overwegend medische) ouderdomsklachten lijden, kan aan een ‘voltooid leven’- verzoek gevolg worden gegeven.
(e) Onjuist is dat:
- Er een behandelrelatie tussen arts en patiënt moet zijn
De moeilijkheid is evenwel om een arts bereid te vinden euthanasie in te willigen bij een patiënt waarmee hij geen behandelrelatie heeft. Zonder behandelrelatie is het namelijk minder gemakkelijk om na te gaan of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
(f) Onjuist is dat:
- De arts zich er heeft moeten kunnen van vergewissen dat het euthanasieverzoek van de patiënt duurzaam is
Er kunnen van acute omstandigheden sprake zijn die meebrengen dat het verzoek zo snel mogelijk moet worden ingewilligd zonder dat er voor arts of de patiënt veel bedenktijd is. In dergelijke gevallen is euthanasie mogelijk zonder duurzaam verzoek.
(g) Onjuist is dat:
- Toestemming van een onafhankelijk arts vereist is
De taak van de onafhankelijk arts is erin gelegen zich een zelfstandig oordeel te vormen over de vraag of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan en om daarover de uitvoerend arts schriftelijk te informeren.
Als de uitvoerend arts een ander oordeel is toegedaan dan de onafhankelijk arts en hij desondanks de euthanasie doorzet, dan moet hij dit in zijn verslag duidelijk beargumenteren maar hij mag wel de euthanasie doorzetten.
(h) Onjuist is dat:
- De wilsbekwaamheid van de patiënt steeds door een terzake deskundige arts moet worden beoordeeld
Dat geldt alleen als er gerede twijfel over die wilsbekwaamheid kan bestaan, zoals het geval kan zijn bij dementerenden, psychiatrische patiënten en patiënten met een verstandelijke beperking. In die gevallen is van belang dat op specifieke deskundigheid van een bijvoorbeeld een geriater of psychiater een beroep wordt gedaan.
(i) Onjuist is dat:
- Er een mondeling en een schriftelijk euthanasieverzoek moet zijn
Een mondeling verzoek volstaat maar het kan gebeuren dat een patiënt niet meer in staat is zich te uiten, of zelfs dat hij niet meer over een eigen afgewogen wil beschikt (de zogenaamde wilsonbekwaamheid). In dat geval kan een schriftelijk verzoek een mondeling verzoek vervangen.
Het is dus niet zo dat de wet de eis stelt dat iemand nog in staat moet zijn om met de arts mondeling te communiceren wil hij voor inwilliging van zijn schriftelijk euthanasieverzoek in aanmerking komen.
(j) Onjuist is dat:
- Euthanasie altijd via een dodelijke prik moet plaatsvinden
Zo’n prik is niet nodig.
De patiënt mag er ook voor kiezen om in aanwezigheid van de arts een dodelijk drankje op te drinken dat hem door de arts wordt aangereikt en dat in aanwezigheid van de arts wordt opgedronken.
Is met het ontkrachten van bovenstaande misvattingen nu het pad geëffend om elk euthanasieverzoek te honoreren mits maar aan de eerder besproken zes zorgvuldigheidseisen is voldaan?
Neen, dat is het niet. En zulks om reden dat een arts wel aan een euthanasieverzoek gevolg MAG geven maar dat hij dat NIET MOET.
Verzoeken die regelmatig ingewilligd worden zijn m.n. afkomstig van kankerpatiënten of van patiënten met een andere levensbedreigende ziekte.
Verzoeken die zelden ingewilligd worden zijn verzoeken van psychiatrische patiënten, dementerenden en mensen met een stapeling van ouderdomsklachten die klaar zijn met leven.
Het is met name t.a.v. die zelden door de eigen arts ingewilligde verzoeken, dat de Levenseindekliniek van grote betekenis is.
Maar let wel: ook op de Levenseindekliniek is de wet van toepassing en dat betekent dat euthanasieverzoeken die niet de toets van de zorgvuldigheidseisen kunnen doorstaan, moeten worden geweigerd.