Euthanasie bekeken door de ogen van hen die achterblijven

Voor elkeen die achterblijft is het rouwproces dat volgt op een euthanasie van een nabestaande anders. Kortgeleden hebben Jasmina Mouchrique in ‘Als stilte valt’ en Mieke Maerten in ‘Ik moet nu gaan’ verslag gedaan van wat euthanasie bij een zus respectievelijk een zoon met hen heeft gedaan en hoe zij het proces van ‘laten gaan’ hebben beleefd.
 
Als stilte valt

Jasmina Mouchrique is na een vierjarige opleiding in Gent afgestudeerd als creatief therapeut en begeleidt sindsdien psychiatrische patiënten. Een aantal jaren geleden is bij haar zuster een cyste in de hersenen ter grootte van een tennisbal geconstateerd en aan de operatie heeft zij een Niet Aangeboren Hersenletsel (N.A.H) overgehouden.

De auteur beschrijft hoe de persoonlijkheid van haar zus na die operatie verandert en hoe zij wegkwijnt: het enige waar nog belangstelling voor bestaat zijn haar sigaretten en de afstandsbedienining van de TV. Voor haar familie, vrienden, huisdieren (paard en hond) kan zij na het N.A.H. geen interesse meer opbrengen. Van een geliefde flamboyante verschijning met een druk sociaal leven is het een uitgemergeld, kwijlend en eenzaam wezentje geworden dat wegens asociaal gedrag van het ene naar het andere revalidatiecentrum wordt doorgeschoven.

Haar familie blijft haar door de ogen van voor het N.A.H. zien en houdt hoop.

Zo gaan enkele jaren voorbij. Totdat op een dag:

“Ik zie het niet meer zitten”, zei ze.
“Wat bedoel je”, vroegen we.
“Ik wil niet meer”, vervolgde ze.
“Waarom niet”, vroegen we.
“Omdat ik nooit meer dezelfde zal zijn als vroeger”, zei ze.
Het gesprek hakte er diep in
We hadden alles van nabij meegemaakt, zeker, tot aan de fysieke achteruitgang toe.
Maar bewust een einde maken aan een leven, al dan niet zwaar geschonden, was toch nog een stap te ver.
Het onderwerp kwam niet meer ter sprake, alsof we het angstvallig vermeden

Totdat een mislukte zelfmoordpoging de familie goed door elkaar schudde. Toen begon de zoektocht naar een arts die de euthanasie wilde uitvoeren. Na het doorlopen van vele protocollen was het zover.

Net ervoor hadden we haar proberen te omhelzen, ze had nauwelijks opgekeken.
Maar toen de arts de spuit klaarmaakte, opende ze plots haar ogen en keek ons één voor één even heel bewust aan.
Een blik die tijdloos leek, dwars door merg en been ging en diep raakte.
Alsof ze zei: “Dank je dat ik mag gaan, dat jullie me eindelijk loslaten”.

Veel nabestaanden die bij de euthanasie van een dierbare aanwezig zijn geweest of die de euthanasie van een dierbare moeten regelen, zullen dit herkennen: de dankbaarheid van degene die aan het leven lijdt jegens de ander dat deze hem loslaat.
 
Ik moet nu gaan

Mieke Maerten is op latere leeftijd afgestudeerd in de wijsbegeerte en de moraalwetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Totdat zij met pensioen ging, heeft zij haar werk in de financiële sector met vrijwilligerswerk als moreel consulent gecombineerd. Na haar pensionering is het proces ingezet van het loslaten van haar 36- jarige zoon voor wie zij anderhalf jaar eerder de euthanasie had geregeld.

In een triptiek “ziekte, euthanasie, rouw” wordt achtereenvolgens ingezet met de mededeling van de zoon aan zijn moeder dat hij botkanker heeft, daarna het besef van de moeder dat zij niet langer kan vluchten voor de wens van haar zoon om euthanasie te krijgen, en tenslotte de sluier van rouw waarmee de moeder sinds de dood van haar zoon is omgeven.

Ontroerend, omfloerst en toch geheel ter zake maakt Mieke Maerten ons deelgenoot van het 124 pagina’s tellend gesprek dat ze als moeder met haar overleden zoon voert vanaf het moment dat hij haar vertelt dat hij ziek is:

Ik heb je al meerdere keren moe gezien, maar nu is het anders. Dus zeg ik ook meteen: “Je ziet er echt niet goed uit, ben je ziek?” … en plots: “Mama, ik heb slecht nieuws … ik heb botkanker.” […] “Ik wil geen plant worden voor wie alles moet gedaan worden. Als het te erg wordt, wil ik niet blijven leven mama.”

Wanneer al vrij kort daarna de periode aanbreekt dat alles voor hem gedaan moest worden, houdt zij zich, verankerd in haar rol als verzorger, voor dat zij zich niet mag onttrekken aan de verantwoordelijkheid die zij op zich genomen heeft om zijn ultieme wens in te laten willigen zodra hij kenbaar maakt dat de tijd ervoor gekomen is:

Ik moet zeggen, mijn zoon, dat ik in die periode nooit getwijfeld heb omtrent jouw keuze voor de dood. Je koos voor de dood nu het leven geen leven meer was. Vermits je door je lijf verhinderd werd om voor jezelf op te komen, zag ik het als mijn taak om jou te helpen. … ook met je euthanasievraag. Achteraf valt het voor mij soms niet te vatten dat ik als moeder zo’n vrij actieve rol speelde bij de aanbreng van deze vraag. Ach, er was geen andere weg voor jou jongen. Ik liet je het leven inglijden en nu was de tijd daar om je te helpen pijnloos uit dit leven te glijden.

Nadat het euthanasieverzoek rond was en de huisarts haar nog enkele praktische zaken opgedragen had om de euthanasie zo sereen mogelijk te laten verlopen:

Ik kan hem geruststellen en je euthanasie wordt op zaterdag 13/12 om 11 u gepland. Je bent duidelijk opgelucht, je kan weer gemakkelijker lachen, het is bijna voorbij.

En toen het voorbij was het schuldgevoel dat haar bekroop vanwege de rol die zij gespeeld had in het in vervulling laten gaan van zijn euthanasieverzoek en hoe zij zichzelf tegenover dat schuldgevoel verdedigde:

Nooit vraagt een kind geboren te worden want het wordt niet uit eigen verlangen geboren, maar uit het verlangen of de lust van anderen. Dat jij mijn zoon niets te zeggen had over je geboorte, wil niet zeggen dat ik als moeder niet verplicht ben om je bij te staan in de keuze het leven te verlaten.

Wat overbleef:

Ik schrijf en schrijf … laat mij schrijven mijn kind en bij jou verwijlen. […] Telkens weer rijst de vraag: “Moet ik jouw dood betreuren of moet het leven dat je had, gevierd worden?” Maar in de droefheid kan ik je bij mij houden, in de viering moet ik je fysiek volledig ‘loslaten’. Kan ik dit al? Neen, ik heb meer tijd, meer ruimte, meer stilte nodig en laat dat nu net die dingen zijn die zo moeilijk te vinden zijn, omdat de mallemolen van het leven verder draaien moet.

Het requisitoir van de OvJ in de zaak Catharina A.

Het OM dat aan Catharina A. moord ten laste legt, plaatst de rechtbank voor de vraag of inderdaad het wilsbekwame ik geen vergaand besluit mag nemen voor het wilsonbekwame ik. “Draai het eens om, zegt Wolbert (NVVE), je tekent een euthanasieverzoek als wilsbekwame ik en je wilsonbekwame ik kan dat teniet doen. Willen we dat dan?”

De OvJ kwam op maandag 26 september 2019 welbeslagen ten ijs in de strafzaak die geheel Nederland bezighoudt. Een bloemlezing uit zijn requisitoir.
 
Over de meer dan 200 artsen wier morele weerzin om het leven van een weerloos mens te beëindigen, te groot is

Die morele weerzin is hun goed recht, zij zijn niet verplicht om euthanasie uit te voeren, aldus de OvJ. Maar voor die morele weerzin vinden zij in de wet geen houvast, eveneens aldus de conclusie van de OvJ:

“Een arts mag dus euthanasie uitvoeren bij een patiënt die zijn eerder euthanasieverzoek niet meer kan bevestigen. Bijvoorbeeld bij een patiënt met vergevorderde dementie die niet meer in staat is om een doods- of levenswens te uiten.”
 
Over de visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. niet kraakhelder was

Gehakt wordt ook gemaakt van de door RTE en in de tuchtprocedure naar voren gebrachte visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. dubbelzinnig en voor meerderlei uitleg vatbaar was, hetgeen aan inwilliging van het euthanasieverzoek in de weg zou staan:

“In de dementieclausule en haar onderliggende euthanasieverzoek heeft patiënte aangegeven dat zij ‘beslist’ niet wilde worden opgenomen in een verpleeghuis. Daarover zijn haar verklaringen kristalhelder. Vanaf dat moment wilde zij in elk geval euthanasie. Dat duidelijke verzoek kan ik goed rijmen met haar wens om vóór die opname nog regie te houden over een eerder euthanasiemoment. Het liefst wilde zij eerder de euthanasie, wanneer zij nog ‘enigszins wilsbekwaam was’ en thuis afscheid kon nemen van haar dierbaren. Dat moment wilde zij dan zelf nog kunnen bepalen. Als die gelegenheid voorbij was en zij werd opgenomen in een verpleeghuis, was het voor haar duidelijk: dan wilde zij in elk geval euthanasie. Dat was voor haar – bot gezegd – een letterlijke deadline. Ik vind de verklaring dus niet dubbelzinnig.”
 
Over de ophef over het smoren van verzet bij de patiënte en de dormicum in haar koffie

Opnieuw gehakt:

“Naast verbale uitingen heeft patiënte ook nog fysieke reacties laten zien, tijdens de uitvoering van de euthanasie. Patiënte is omhoog gekomen en heeft gevloekt bij de injectie van het slaapmiddel; zij heeft terugtrekkende bewegingen gemaakt met beide amen en met haar ogen geknipperd bij het inbrengen van het infuus; zij heeft haar ellenbogen onder haar lichaam gebracht, zich omhoog gedrukt en haar ogen geopend tijdens de intraveneuze toediening van het euthanaticum. Anders dan de RTE meen ik dat de arts deze non-verbale reacties niet hoefde aan te merken als een mogelijke wilsuitdrukking. Volgens deskundige-anesthesioloog Knape waren dit reflexen. Op basis van haar jarenlange ervaring als specialist ouderenzorg in de gesloten zorg voor ouderen met dementie en psychiatrische stoornissen en als SCEN-arts mag deze kennis ook bij de arts worden aangenomen. Die reflexen hoefde zij dus niet uit te leggen als een tegengestelde wilsuitdrukking’
[…]
Met de deskundige en het Tuchtcollege ga ik uit van de medische norm dat de onaangename ingreep van euthanasie zo veilig en comfortabel mogelijk moet worden gemaakt voor de patiënt. Als ik er met de arts vanuit ga dat het euthanasieverzoek voldeed, volgde daaruit ook de instemming van de patiënte met een rustige en veilige uitvoering van die euthanasie in het verpleeghuis, op een door de arts te bepalen moment. Onder die omstandigheden zie ik, net als het Tuchtcollege, geen zinnige reden voor een nader gesprek met deze ernstig demente patiënte over het moment en de wijze waarop de euthanasie zou plaatsvinden. In dit geval zou zo’n gesprek alleen maar grotere angst en onrust hebben veroorzaakt dan waar zij al aan leed. Dat zou in strijd zijn met de medische norm én het verzoek van patiënte om haar leven op een menswaardige manier te beëindigen. Daarom vind ik de uitvoering van de euthanasie – nog steeds uitgaand van de oprechte overtuiging bij de arts van een deugdelijk euthanasieverzoek – medisch zorgvuldig.”
 
Desalniettemin moord als tenlastelegging

Waar is het tussen de patiënte en haar arts dan toch misgegaan?

Kort samengevat houdt dit in de visie van de OvJ verband met het gegeven dat in ons rechtsstelsel de beschermwaardigheid van het leven als hoogste goed geldt. Een patiënt met vergevorderde dementie die verbaal of non-verbaal tot uitdrukking brengt dat hij niet dood wil gaan, wordt door dit hoogste goed van ons rechtstelsel beschermd. Dat leidt ertoe dat aan een wilsonbekwame patiënt met een eerder schriftelijk euthanasieverzoek die nog wel verbaal of non verbaal kan communiceren, om bevestiging van dat euthanasieverzoek moet worden gevraagd, ook al is hij dan al wilsonbekwaam.

Een en ander wordt door de OvJ in verschillende stappen aldus beredeneerd:

“Moet de ene versie van dezelfde persoon tegen de andere versie van zichzelf worden beschermd? Is het laatste woord aan de persoon die bij volle verstand een schriftelijk verzoek heeft opgesteld of aan dezelfde persoon in latere, demente toestand?”
[…]
“Ook als iemand geen waarde meer hecht aan zijn eigen leven en aan een ander vraagt om het te beëindigen, verdient dat leven nog steeds bescherming. Zo redeneert de wetgever. Daarom is het strafbaar [om iemands leven op zijn verzoek te beëindigen].
In dezelfde zin verdient het leven van een wilsonbekwame patiënt nog steeds bescherming, als hij dat leven eerder – in wilsbekwame toestand – heeft opgezegd. Om afstand te doen van zijn recht op leven (door middel van het euthanasieverzoek), moet hij wilsbekwaam zijn. Voor een beroep op zijn recht op leven (of herroeping van zijn eerdere afstand van dat recht) geldt die eis niet. Dat recht komt elk mens, in welke mentale toestand dan ook, in dezelfde omvang toe. Als een demente patiënt een beroep doet op zijn recht op leven, moet die wens worden ingewilligd. Ongeacht het vermogen van de patiënt om de gevolgen van de herroeping van zijn eerdere euthanasieverzoek te overzien. Ongeacht de consequentie dat de patiënt daarmee zijn ondraaglijk lijden verlengt, zonder dat hij daar zelf erg in heeft.”
[…]
“Het systeem van de wet (‘strafbaarheid, tenzij’) en de strekking van de wet (euthanasie
als ultimum remedium) geven reden om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de beschermwaardigheid van het leven: ook naar de wilsonbekwame levenswens moet geluisterd worden. Daaruit volgt de eis dat een arts actief het gesprek moet aangaan met een wilsonbekwame patiënt over zijn doods- of levenswens, zolang hij nog in staat is om die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar te maken. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Er moet sprake zijn van een consistente doodswens, die in lijn is met de schriftelijke wilsverklaring. Alleen dan kan de euthanasie worden uitgevoerd.”
[…]
“Zo kom ik tot de volgende conclusie.
De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek.
Daaruit volgt een actieve onderzoekplicht van de arts.
Als de wilsonbekwame patiënt nog in staat is om (verbaal of non-verbaal) een wens kenbaar te maken over zijn dood of leven, zal de arts zelf in gesprek moeten gaan met de patiënt over zijn wens tot sterven of leven. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Voor euthanasie bij een communicerende wilsonbekwame patiënt moet sprake zijn van een consistente doodswens, in lijn met de schriftelijke wilsverklaring. “

Het standpunt van het OM luidt dus kort samengevat aldus dat als een patiënt met vergevorderde dementie niet consistent is in zijn doodswens doordat hij behalve veelvuldige doodswensen, ook signalen uitzendt die als levenswensen kunnen worden opgevat, de al dan niet zeldzame levenswensen hoe dan ook boven de veelvuldige doodswensen moeten prevaleren.
 
Stof tot nadenken voor de rechtbank die naar verwachting op 11 september 2019 om 13 u uitspraak doet.

Is het de wilsbekwame ik die tegen de wilsonbekwame ik beschermd moet worden of is het andersom, that is the question whether.

Het betoog van de OvJ laat maar weer eens overduidelijk zien dat er in ons rechtsstelsel tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen; dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De hoop is nu gevestigd op wijze rechters in de gelederen van achtereenvolgens rechtbank, gerechtshof en cassatiehof die het juridisch steekspel waartoe de wetgever van destijds aanleiding gegeven heeft, laten voor wat het is en zich concentreren op deze ene nuchtere vraag: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om het wilsbekwame ik tegen het wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom?

Samen sterven

Ouderen overwegen steeds vaker om samen uit het leven te stappen. Bij de stervensbegeleider die zij daarvoor benaderen, vergt dit behoedzaamheid. Niet om te betuttelen maar om te voorkomen dat de een onder te ver gaande druk van de ander handelt.

Met het oog op de publicatie van de artikelen “Euthanasie onder het vergrootglas de wens om samen te sterven groeit” en “Ik wil geen examen doen om dood te gaan” heeft Henk van Ingen aan De Einder de vraag voorgelegd hoe wordt aangekeken tegen verzoeken om begeleiding bij duo-euthanasie, d.i. de wens van een partner om samen met zijn wederhelft met behulp van vreedzame middelen uit het leven te stappen.

Het antwoord is geweest dat onze eerste reactie er één is van grote behoedzaamheid omdat ons blijkt dat daar met regelmaat verzoeken tussen zitten waarbij er geen uitgebalanceerde wederzijdse afhankelijkheid is en een der partijen een druk op zijn wederhelft uitoefent waaraan die wederhelft moeilijk weerstand kan bieden. Veelal gaat het hier om onbedoelde druk die in een jarenlange relatie een vanzelfsprekendheid geworden is. Het koppel zelf is zich er niet meer van bewust dat één van hen om welke reden dan ook meer dan de ander zijn/haar invloed laat gelden, bijvoorbeeld omdat hij/zij zich veel duidelijker of gemakkelijker over de eigen wensen en behoeftes kan uitdrukken.

Soms blijkt meteen al uit de formulering van een van een koppel afkomstige hulpvraag dat er daarbij één persoon is die de lead heeft en de ander daar gehoor aan geeft zonder dat zijn of haar verlangens ook maar eenmaal boven tafel komen. Soms wordt gaandeweg een gesprek zichtbaar dat de rollenverdeling tijdens het huwelijk/partnership altijd al zo geweest is dat de een zich naar de ander schikt. Daar heeft De Einder geen oordeel over; dat is de manier waarvoor het koppel gekozen heeft zijn relatie vorm te geven. Maar soms gaat het ook te ver.

Zo gebeurde het een keer dat een dochter van een donerend echtpaar De Einder benaderde met het verzoek om naar haar ouders geen nieuwsbrieven meer te sturen omdat haar moeder haar vader gek maakt met een beroep op de afspraak die zij ooit gemaakt hebben om samen dood te gaan. “Mijn moeder wil niet verder, en als kinderen hebben we er vrede mee dat zij allebei over de middelen beschikken om er uit te stappen, maar mijn vader is nog lang niet uitgeleefd en we zien hem kapot gaan aan zijn moreel besef dat hij met haar mee moet gaan. Hij kan dat aanhoudend beroep van haar op hem niet aan, dus hij is dan ook kwaadschiks van plan om het te doen en dat is de schuld van al die right to die bewegingen”.

In gevallen waarbij van een dergelijke druk blijkt, zullen de consulenten van De Einder meer dan gebruikelijk bedacht zijn op (veelal) stilzwijgende signalen van een wederhelft die er op wijzen dat hij/zij t.a.v. zijn/haar partner om tegengas verlegen zit. Alsdan is het aan de consulent om hem/haar bij het geven van tegengas te steunen. Dat is geen betuttelen, maar getuigt van goed hulpverlenerschap.

Van een andere orde is de situatie waarbij een der partners in aanmerking komt voor euthanasie en de andere partner niet alleen wil achterblijven. Eveneens van een andere orde is de situatie waarin een der partners in aanmerking komt voor euthanasie en hij/zij de andere partner uit bezorgdheid niet alleen wil achterlaten.
De relevante vragen van de consulent zijn hier:
Waarom wil iemand niet alleen achterblijven, speelt hier anticipatie op het verlies en de rouw een rol?
Waarom wil iemand de ander niet alleen achterlaten, houdt dit verband met het besef dat de ander het alleen niet redt? – een situatie die zich regelmatig aandient bij terminale partners die als enige mantelzorger voor hun demente wederhelft zijn overgebleven.
Ook: zit de onevenwichtige afhankelijkheid al jarenlang in de relatie ingebakken en hebben beide partners daar vrede mee? Vóelt de achterblijvende partner zich alleen niet tegen het leven opgewassen of is hij/zij daadwerkelijk zonder zijn/haar partner niet tegen het leven alleen opgewassen, bijv. doordat de achterblijvende partner een toekomst van grote afhankelijkheid van “vreemden” voor zich ziet en dat niet wil meemaken?
Het helder krijgen van de overwegingen waarop de wens van het echtpaar is gebaseerd om samen te sterven, is essentieel in een weloverwogen keuzeproces en hoort tot de kerntaken van de consulent.

Wanneer een echtpaar met een gezamenlijke doodswens bij De Einder aanklopt, wordt het ook tot de taak van de consulent gerekend om vragen te stellen die met de achterblijvende kinderen en kleinkinderen verband houden. Die verliezen immers in een klap beide (groot)ouders waarbij daarbovenop speelt dat het om een welbewuste eigen keuze van die (groot)ouders gaat. Hoe vertalen zij dit signaal? Hoe zullen (klein)kinderen ermee omgaan dat hun (groot)ouders er opeens samen niet meer zijn? Welke boodschap voor het leven halen zij uit een dergelijke ingrijpende gebeurtenis?
Uiteraard zijn voor hen die achterblijven alle met de duo-euthanasie samenhangende omstandigheden van belang. Dat (groot)ouders die negentig jaar geworden zijn, uit het leven stappen, valt gemakkelijker te begrijpen dan wanneer het (groot)ouders betreft voor wie de pensioengerechtigde leeftijd nog maar kortgeleden is aangebroken. De ervaring wijst uit dat hierover het gesprek met een consulent aangaan, veelal uitmondt in een gesprek tussen (groot)ouders en (klein)kinderen waarbij wederzijds begrip ontstaat.