Veertiende druk van ‘Uitweg’

Afgelopen september is de veertiende druk van ‘Uitweg’ verschenen. Sinds de eerste druk in februari 2010 zijn titel en ondertitel ‘Een waardig levenseinde in eigen hand’ onveranderd gebleven. Aan belangstelling voor deze thematiek geen gebrek: meer dan 24.000 exemplaren werden er inmiddels van verkocht. Dus geliefde lectuur voor wie meer wil weten over hoe een humane dood in eigen regie te bewerkstelligen.

Of ‘Uitweg’ van de hand van Boudewijn Chabot concurrentie ondervindt van ‘De Vredige Pil’ van de hand van Philip Nitschke & Fiona Stewart, valt niet te zeggen: onmiskenbaar is dat de vraag naar beide boeken haast exponentieel toeneemt, hetgeen erop wijst dat de behoefte eraan groot is. Uitweg en De Vredige Pil handelen over zelfeuthanasie en voor zelfeuthanasie geldt dat de betrokkene een waardig levenseinde bewerkstelligt zonder op de instemming van een arts aangewezen te zijn.

Chabot – bekend geworden door het gelijknamig arrest van de Hoge Raad waarin geoordeeld moest worden of hij strafbaar was voor het feit dat hij een psychiatrische patiënte hulp geboden had om zich van het leven te benemen – zou de problematiek waarvoor hij destijds kwam te staan, nu anders aanpakken. Zonder behandelrelatie zou hij thans geen hulp bij zelfdoding meer bieden. Aan euthanasie met behulp van een arts stelt hij dus strengere eisen dan de eisen die het Expertisecentrum Euthanasie (voorheen Levenseindekliniek) stelt. Voor hem is ‘zelfeuthanasie […] een uitkomst als een arts meent dat er niet aan de zorgvuldigheidseisen van de wet is voldaan. Euthanasie door een arts en zelfeuthanasie vullen elkaar aan en hebben elkaar nodig om een goede dood voor veel mensen mogelijk te maken.’.

De grote verdienste van ‘Uitweg’ is erin gelegen dat het een heldere uiteenzetting bevat over hoe een humane dood in eigen regie verwezenlijkt kan worden. Drie methoden worden beschreven. Vreedzaam sterven is mogelijk door te stoppen met eten en drinken (een weg die slechts soelaas biedt aan ernstig verzwakte mensen), door gebruikmaking van medicijnen en door het inademen van helium of stikstofgas. Het laatste geniet niet de eerste voorkeur van de auteur en wat de medicijnroute betreft prefereert hij pentobarbital (merknaam Nembutal), het barbituraat dat in Nederland ook door artsen wordt gebruikt wanneer hun patiënt, in plaats van een intraveneuze injectie met thiopental, het opdrinken van een dodelijk drankje verkiest.

Behalve aan de drie hiervoor genoemde methoden wordt ook aandacht geschonken aan de anorganische zouten natriumnitriet en natriumazide, middelen die recentelijk bekendheid hebben gekregen naar aanleiding van de zoektocht van Coöperatie Laatste Wil naar legale middelen om een vreedzame dood te bewerkstelligen. Legaal zijn helium of stikstofgas en ook legaal is het stoppen met eten en drinken maar voor wie voor de medicijnroute gaat, kan de Geneesmiddelenwet of de Opiumwet problemen opleveren, zoals bijvoorbeeld bij pentobarbital het geval is. Ingevolge de Opiumwet is het verboden dit middel ‘A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen; B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, C. aanwezig te hebben en D. te vervaardigen.’. Aan natriumnitriet of natriumazide kleven deze bezwaren niet maar het aantal studies naar deze middelen is te beperkt om er de overtuiging aan te ontlenen dat zij vreedzaam zijn, integendeel, op basis van de wetenschap die voorhanden is bij de door Chabot geraadpleegde toxicologen, luidt Chabots conclusie dat bij de anorganische zouten geen zachte dood gegarandeerd is.

Uitweg bevat daarnaast nuttige tips voor naasten en intimi die bij de zelfeuthanasie betrokken zijn en legt uit wat wel en niet mag, zij het dat daarbij gewezen wordt op het bestaan van een ‘grijs gebied’ waarover zowel de wet als de jurisprudentie niets zeggen (dan wel op het vlak van de casuïstiek niet helemaal met elkaar sporen) en het dus aan de betrokkene naaste in kwestie is om zonder een door wet of jurisprudentie geboden kompas zelfstandig te besluiten tot hoever hij zijn steun aan de betrokkene wil laten reiken.

In vergelijking met de vorige druk is ‘Uitweg’ compacter geworden. Behalve de auteur komen ook Bert Keizer, Govert den Hartogh en Ton Vink aan het woord. Kritiek wordt uitgeoefend op de beoordeling van ernstig dement en psychiatrische patiënten door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie en verder worden kanttekeningen geplaatst bij de uitspraak van het hof Den Bosch in de zaak Heringa. ‘Uitweg’ sluit af met een slothoofdstuk waarin Chabot over zijn visie en missie wordt bevraagd.

De koffie-euthanasie: wat gaat voor? Is dat de wilsbekwame doodswens of is het de wilsonbekwame levenswens?

Miriam de Bontridder

De wetsgeschiedenis rond de schriftelijke wilsverklaring wijst uit dat het in strijd met de strekking van de Euthanasiewet zou zijn indien aan de niet consistente levenswens van een eenmaal wilsonbekwaam geworden persoon voorrang wordt gegeven boven de schriftelijke wilsverklaring die de desbetreffende persoon voorafgaand aan zijn wilsonbekwaamheid heeft opgesteld. Dit neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn die voor de euthanasiearts gegronde redenen vormen om de wilsbekwame doodswens niet in te willigen.

In dagblad Trouw van 9 september 2019 bepleit Miriam de Bontridder dat er tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen. Het requisitoir van de Officier van Justitie in wat de koffie-euthanasie is komen te heten, schreeuwt daar volgens haar om.

Op de vraag of de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik beschermd moet worden, is het antwoord van de OvJ dat het andersom is: “De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek. […]. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens.”

Voor de motivering van dit standpunt wordt een beroep op de beschermwaardigheid van het leven gedaan. Daarmee laat het betoog van de OvJ zien dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De vraag die rijst of dat de bedoeling van de wetgever van destijds is geweest: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom? Het stellen van de vraag is haar beantwoorden.

Expliciet heeft Miriam De Bontridder dat gedaan in een tweetal stukjes in het Nederlands Juristenblad van dit najaar. Op de vraag wat prevaleert – Is dat de schriftelijke wilsverklaring van een wilsbekwaam iemand of is dat de niet-consistente levenswens van die persoon in de fase waarin hij/zij zich over de begrippen leven of dood geen wil meer kan vormen? – luidt de conclusie zoals die in het Nederlands Juristenblad, aflevering 37, 2019 te lezen valt, dat de euthanasiearts geen betekenis aan wilsonbekwame levenswensen hoeft te hechten wanneer deze in strijd zijn met wilsbekwame doodswensen.

Tegen deze conclusie heeft een driehoofdig team bestaande uit Boudewijn Chabot, Bert Keizer en Jaap Schuurmans stelling genomen vanuit de vrees dat hiermee een loopje met een diepdemente persoon zou kunnen worden genomen. De slotreactie van Chabot c.s. zoals die in het Nederlands Juristenblad, aflevering 42, 2019 te lezen valt, eindigt ermee dat ‘ook al is een weerloos en ernstig dement mens compleet in de war, hij blijft een persoon die recht heeft op zorg en bescherming door de wet.’.
Al eerder hebben voornoemde auteurs deze stelling ingenomen. En al eerder werd die stelling volmondig beaamd. O.a. door Govert den Hartogh in de Volkskrant van 24 januari 2017: ‘Het is de voornaamste zorg van Chabot en de zijnen dat weerloze mensen beschermd worden. Weerloos ben je als er dingen met je gebeuren die je verafschuwt zonder dat je daar iets tegen kunt doen. Deze patiënt was inderdaad weerloos: wat hij wilde vermijden overkwam hem, en hij leed daar ernstig onder. Het was juist de arts die zijn wilsverklaring heeft gevolgd die hem uiteindelijk toch nog beschermd heeft.’.

Ook Miriam De Bontridder onderschrijft in haar Naschrift zoals dat eveneens in het Nederlands Juristenblad, aflevering 42, 2019 te lezen valt, de stelling van Chabot c.s. dat een weerloos en ernstig dement mens recht heeft op zorg en bescherming door de wet. Maar dan wel, evenals Govert den Hartogh, vanuit een andere invalshoek: deze van een eerbetoon aan de schriftelijke wilsverklaring die mogelijk maakt om situaties die men vreest en waarin men zelf geen zeggenschap meer heeft c.q. waarin men niet meer in staat is zich een wil te vormen, tot een ontknoping te brengen waaromtrent men tevoren als wilsbekwaam persoon verklaard heeft dat dát de door de betrokkene wenselijk geachte ontknoping betreft.

Inderdaad bergt de schriftelijke wilsverklaring gevaren in zich maar die worden ondervangen door het leerstuk van de contra-indicaties respectievelijk het leerstuk van de gegronde redenen om het euthanasieverzoek niet in te willigen. Dementie doet zich in velerlei vormen voor: van sommige diepdemente patiënten springt hun hartverscheurende radeloosheid in het oog terwijl anderen opgewekt en zich niet bewust van hun ziekte lijken te zijn. Voor met name deze laatste gevallen die erop wijzen dat de patiënt geëigende strategieën ontwikkeld heeft om met zijn/haar dementie om te gaan, wordt door voornoemd leerstuk uitkomst geboden. Ook al is er een wilsbekwame doodswens en ook al zijn, voorzover onder die omstandigheden mogelijk, aan alle zorgvuldigheidseisen die de wet voorschrijft voldaan, dan nog kunnen er gegronde redenen zijn om aan de schriftelijke wilsverklaring geen gevolg te geven. Te denken valt aan de patiënt die in zijn wilsverklaring opgenomen heeft dat hij geacht moet worden uitzichtloos en ondraaglijk te lijden wanneer hij als diepdement patiënt wat is komen te heten ‘leuk dement’ gedrag vertoont: als het een ogenschijnlijk tevreden en van zijn dementie geen last ondervindende patiënt betreft, kan dat voor de arts een gegronde reden vormen om geen euthanasie te verlenen.

Het verhaal van Johan

Johan was een Nederlandse alleenstaande man die een jaar of 15 geleden voor zijn werk naar Suriname was verhuisd. Hij was net 69 geworden, toen in oktober 2017 darmkanker bij hem werd gediagnosticeerd. Johan had dat als dertiger al eens eerder meegemaakt en heeft toen als gevolg van een operatie een tijdlang met een stoma moeten leven. Dat wilde hij nu niet nog eens meemaken, dus hij besloot om zich, wat er ook mocht gebeuren, niet te laten opereren. Hij liet zich regelmatig controleren door de internist en wist dat de tumor niet snel groeide. Hij bleef werken, sloeg zelden een dag over en voelde zich over het algemeen niet beroerd, maar had af en toe een mindere dag dat hij pijn ervoer.

In september 2018 sloeg echter het noodlot toe. Hij kwam thuis van zijn werk en struikelde over zijn enthousiast tegen hem opspringende hondje. Hij viel zeer ongelukkig en kon niet meer overeind komen. Toen een vriend even later op bezoek kwam, trof hij Johan op de grond aan. Er kwam een ambulance aan te pas om Johan naar het ziekenhuis te vervoeren. Johan is vanaf die dag nooit meer thuis geweest. Hij bleek een dwarslaesie te hebben, dus van de een op de andere dag was hij totaal afhankelijk van anderen.

Eenmaal ontslagen uit het ziekenhuis, waar de artsen niets meer voor hem konden betekenen, was een Hindoestaanse vriend zo goed om Johan in huis te nemen en hem zo goed en zo kwaad als het ging te verzorgen.

In het begin had Johan nog de hoop dat het beter zou worden. Als hij maar eenmaal weer kon zitten, als hij maar eenmaal weer zijn vingers zou kunnen bewegen. Als als als… In Suriname is het de gewoonte om medicijnmannen in te huren die beweren door middel van bezweringen en rituelen in staat te zijn om blinden weer te kunnen laten zien en lammen weer te kunnen laten lopen. De vriend heeft met Johan veel van dit soort “natuurgenezers” bezocht. Uiteraard mocht het allemaal niet baten.

Johan had, voor zijn val, vlak bij mij in de buurt gewoond. Ik kende hem goed en het was voor hem een verademing om af en toe met een andere Nederlander te kunnen praten. Ik wist dat hij het met diverse artsen, waaronder zijn huisarts, probeerde te hebben over euthanasie. Johan vond het verschrikkelijk om zo afhankelijk van zijn verzorger te zijn. Als hij jeuk had moest hij vragen of er even gekrabd kon worden. Als zijn bril van zijn neus zakte, moest de vriend opdraven om de bril weer terug op zijn neus te zetten. Af en toe bracht ik een bakje Nederlands eten, de vriend kookte alleen Surinaams. Het kwam Johans neus uit. Hij begon minder en minder te eten, hij werd met de dag lustelozer.

Hij heeft ook nog met de gedachte gespeeld om terug naar Nederland te gaan, maar waar zou hij dan heen kunnen? Geen familie om hem op te vangen. Geen verzekering die de terugreis dekte. De mogelijkheden waren beperkt.

Het was in mei van 2019 dat Johan mij vroeg of ik hem wilde helpen uit het leven te stappen, want de huisarts gaf niet thuis als hij daarom vroeg. Dat wilde ik graag, maar wist niet hoe. Ik begon met het voorzichtig benaderen van enkele artsen bij wie ik peilde hoe zij tegenover zelfeuthanasie van een zwaar gehandicapte man stonden. Maar mijn kruistocht haalde bitter weinig uit. Totdat ik de huisarts van een vriend trof. Ik ben samen met Johan naar hem toegegaan. Het in en uit de auto tillen van Johan was bijna ondoenlijk voor hem. Het zou Johans laatste uitje blijken…

Johan smeekte de desbetreffende arts om hulp en die deelde op zijn beurt aan Johan mee dat hij hem graag zou willen helpen, maar dat de Surinaamse wetten hem dat onder geen beding toestonden. Hij vertelde dat hij Johan het liefst zou sederen met een morfine-infuus, maar dat het toedienen van een overdosis sowieso opgemerkt zou worden met als risico dat hij dan vervolgd zou worden. Dat wilde hij voorkomen. Toch was hij bereid om met mij een plan te smeden dat wellicht zou kunnen werken. Zijn voorstel was om Johan in fasen een hoeveelheid morfinetabletten voor te schrijven, zogenaamd ten behoeve van de pijnbestrijding. Om de twee weken kon ik een recept van 3 strips van 10 maal 10 mg morfinetabletten ophalen en een recept voor 15 valium van 10 mg.

Maar dat betekende dat Johan dus minstens nog 4 weken zou moeten lijden eer we aan voldoende medicijnen waren gekomen. Dat vonden we te lang, want de pijnen waren nauwelijks nog te harden, hoewel Johan al 3 maal daags 50 mg tramadoltabletten slikte. De arts begreep het en verstrekte recepten voor morfine, valium en antibraakmiddel zonder datum erboven. Die mocht ik zelf invullen, als ik hem er verder maar buiten zou laten.

Ik sprak met Johan af dat ik de voorgeschreven medicijnen bij verschillende apotheken zou ophalen. In Suriname is er geen centraal registratiesysteem. Dus het lukte en zo hadden we eigenlijk vrij snel de medicatie bij elkaar. In totaal 900 mg morfine, 500 mg valium (we hadden nog wat tabletjes gesprokkeld via een vriendin) en een antibraakmiddel dat 24 uur van tevoren ingenomen moest worden en daarna om de acht uur.

Johan was zo vermagerd en zo zwak dat we hebben aangenomen dat die 900 mg morfine voldoende moest zijn. Johan heeft zelf aangegeven dat hij graag op zondagmiddag de medicatie wilde innemen. Ik heb met mijn telefoon een verklaring van hem opgenomen dat hij geheel zelfstandig en uit vrije wil de medicijnen had opgespaard en dat hij de dodelijke combinatie zelf, zonder hulp van wie dan ook, zou gaan innemen.

Dat dat onmogelijk was vanwege zijn verlamming, lieten we in het midden… Een heel gevaarlijke zet, want ik wist maar al te goed dat ik groot risico liep door hem actief te helpen. Toch nam ik dat voor lief, want het lijden van Johan was te ernstig en mocht niet langer duren. Een schouwarts die naderhand zou komen, zou waarschijnlijk een natuurlijke dood constateren van een man die al zo lang zeer ernstig ziek was…

Hoe dan ook, na overleg met een consulent van stichting De Einder en na de gesprekken met de Surinaamse arts onder de radar wilde blijven, besloot Johan dat dit was wat hij wilde en ik besloot dat ik hem daarmee zou helpen.

Op zaterdag 7 september 2019 ging ik naar Johan toe en sprak alles nog eens goed met hem en zijn verzorgende vriend door. Het was een groot geheim van ons. De enigen die er verder van af wisten waren mijn man en de arts die de recepten had voorgeschreven. De vriend diende Johan het antibraakmiddel toe en zou dat om de acht uur herhalen tot ik de volgende dag zou terugkomen om aan Johan het medicijnmengsel toe te dienen. Johan had aangegeven dat hij het met vruchtenyoghurt naar binnen wilde werken. Thuis heb ik in een kleine keukenmachine alle pillen bij elkaar gegooid en vermalen tot poeder. Ik moet zeggen dat het vrij gemakkelijk ging. Ik schrok wel van de hoeveelheid die het evengoed nog was. Een klein jampotje vol…

De volgende dag, zondag 8 september 2019 was ik, zoals afgesproken, om twaalf uur ‘s middags bij Johan. Om de acht uur had hij het antibraakmiddel ingenomen; de laatste pil een uurtje voordat ik kwam. Nog een keer het hele scenario goed met hem doorgesproken en gevraagd of hij dit echt wilde. Hij was zeer persistent in zijn verklaring dat dit was wat hij wilde. Dood, geen pijn meer, uit dit leven. Hij was er klaar voor, dat was aan alle kanten duidelijk. Uiteindelijk waren er immers al vier maanden verstreken nadat hij in mei een beroep op mij gedaan had.

De vriend die hem zolang verzorgd had, nam afscheid van Johan en verdween uit de kamer. Hij wilde er niet bij zijn wanneer ik Johan het medicijnmengsel met de yoghurt zou toedienen. Ik verstrooide het mengsel over vier kleine bakjes met vruchtenyoghurt en lepelde het bij hem in. Het leek mij nogal veel om allemaal naar binnen te werken, maar Johan opende na iedere hap weer wagenwijd zijn mond voor de volgende hap en de volgende en de volgende. Geen spoortje van twijfel, geen moment van onzekerheid. Achter elkaar slikte hij zeer bewust de hapjes door, zijn dood tegemoet. Rond half één was de yoghurt op en slaakte Johan twee of drie kreten om vervolgens in een diepe slaap weg te zakken. Hij is niet meer wakker geworden; hij was in coma.

Ik ben bij Johan gebleven, ik zat naast zijn bed. Ik was best wat onzeker. Was 900 mg morfine wel genoeg? Hij had immers een zekere gewenning door de tramadol… Om half twaalf ’s avonds leefde Johan nog steeds. De consulent van de Einder had mij al gewaarschuwd dat de comateuze toestand lang zou kunnen duren vanwege die tramadol-gewenning. Ik besloot even naar huis te gaan, om te gaan baden. Daarna zou ik terugkomen. Terwijl ik in de auto zat, belde de vriend mij op. Hij was net even bij Johan gaan kijken en Johan was iets na twaalf uur overleden.

Ik ben onmiddellijk teruggereden en heb de politie gewaarschuwd. Toen deze met de lijkschouwer arriveerde, was het half vijf ’s morgens. De lijkschouwer constateerde een natuurlijke dood. Tot onze zeer grote opluchting.

Inmiddels is de crematie achter de rug en verkeert de gemeenschap om Johan heen in de veronderstelling dat hij een natuurlijke dood is gestorven. Dat laten we zo. Dat neemt niet weg dat ik eigenlijk graag aandacht zou willen genereren om dit vraagstuk ook in Suriname op de agenda te gaan zetten. Mensen lijden hier onnodig verschrikkelijk lang, omdat er geen wetgeving is die toestaat dat een arts actief ingrijpt om een, door ziekte en pijn, ondraaglijk leven te beëindigen.

Ik wil de consulent van De Einder nogmaals heel hartelijk danken voor de steun en informatie die ik van haar heb gekregen.

Met vriendelijke groet,
Lotte
Suriname, 1 november 2019