Reactie De Einder op ‘brief Schippers’

De euthanasiewet is geënt op het principe dat een euthanasieverzoek niet inwilligbaar is als er geen medische reden aan het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de hulpvrager ten grondslag ligt. De waarde van het rapport van de commissie Schnabel is erin gelegen dat het de ogen opent voor het gegeven dat euthanasieverzoeken in veel meer gevallen dan tot dusverre wordt gedacht, onder de bestaande euthanasiewet kunnen worden gebracht. Zodra er van een opeenstapeling van ouderdomsklachten sprake is die overwegend op fysieke of psychische oorzaken is terug te voeren, mag de arts aan een euthanasieverzoek gevolg geven.

De euthanasieverzoeken die niet voor inwilliging in aanmerking komen omdat zij niet aan het criterium van een medische aandoening voldoen, typeert de commissie Schnabel als ‘theoretisch’ en dusdanig verwaarloosbaar dat die groep het met de autonome route moet doen. Zelfmoord is niet strafbaar en als je als individu op existentiële gronden je leven wilt beëindigen, dan zijn er genoeg humane methoden voorhanden: bewust versterven, heliumgas inademen of dodelijke medicijnen slikken. Een humane dood in eigen regie is dus thans de facto mogelijk. Nadere regelgeving waardoor de autonome route wordt gefaciliteerd, is onwenselijk. Aldus de commissie Schnabel: ‘doe het zelf en val de overheid er niet mee lastig’.

De Einder denkt daar anders over. En in het huidig kabinet heeft zij een medestander gevonden. Op 12 oktober 2016 heeft minister Schippers een brief aan de tweede kamer geschreven waarin zij een voorstel formuleert voor een wet die tegemoet komt aan de wensen van mensen die zijn aangewezen op de autonome route om een humane dood in eigen regie te realiseren.

Met Minister Schippers is De Einder het eens dat die groep van mensen wiens euthanasieverzoek niet door een arts kan worden ingewilligd omdat er geen medisch oordeel maar een existentieel oordeel aan te pas komt, beter dan tot dusverre het geval is geweest, moet worden gefaciliteerd om het leven op een menswaardige wijze af te sluiten.

De praktijk van De Einder laat, anders dan de commissie Schnabel veronderstelt, een schrijnend beeld zien van hoe ‘uitgeleefde’ mensen met de schaarse energie die hen ten dienst staat, moeten woekeren teneinde van de autonome route gebruik te kunnen maken. Vaak stellen zij daarbij zichzelf en/of hun dierbaren aan strafvervolging bloot. Zichzelf vanwege het feit dat de middelen die zij gebruiken in veel gevallen verboden zijn. Hun dierbaren vanwege het gegeven dat een humane implementatie van de autonome route met regelmaat de (strafbare) hulp van hun naaste omgeving vergt.

Een ander belangrijk punt waar in het rapport Schnabel de ogen voor gesloten is gebleven, houdt verband met de vrees waarmee eenieder die de autonome route bewandelt, te kampen heeft: ‘wat als het niet lukt? Wat als ik er onherstelbaar lichamelijk of geestelijk letsel aan overhoud? Wat als mijn dierbaren in narigheid komen doordat zij van strafbare hulp bij zelfdoding worden beschuldigd?’

Mensen die niet meer de kracht kunnen opbrengen om verder te leven, horen in de laatste fase van hun leven niet meer dat soort kwellingen te verduren: zij hebben recht op een vredig heengaan, liefst omringd door dierbaren waarvan zij in harmonie afscheid hebben kunnen nemen. Hiervoor een wettelijke basis scheppen, is waar De Einder naar streeft.

Een veilig, betrouwbaar en niet al te moeizaam hanteerbaar euthanaticum dat hen in staat stelt in alle rust uit het leven te glijden zodra de gedachte en het gevoel zich opdringen ‘uitgeleefd’ te zijn zonder daarmee dierbaren in de problemen te brengen of derden met gruwelijke taferelen te confronteren: daar is het in het merendeel der gevallen de hulpvragers die bij De Einder aankloppen, om te doen.

Een dergelijk euthanaticum bestaat. Het is het barbituraat pentobarbital dat door artsen in het kader van de inwilliging van een euthanasieverzoek wordt gebruikt. Het middel valt onder de opiumwet. Die wet wordt door internationale verdragen geregeld en gebruik van het middel op particulier initiatief is illegaal. Naast pentobarbital zijn er nog andere farmacologische middelen die zich voor een humane dood in eigen regie lenen. Het gaat dan met name om medicijnen zoals bijvoorbeeld het malariamiddel chloroquine of de pijnstiller oxycodon. Ook van die middelen is de verkrijgbaarheid op grond van de geneesmiddelenwet aan banden gelegd. Zij zijn, zoals Moek Heringa leert, voor ouderen met trillende handen die vaak geen kracht meer kunnen zetten, moeilijker te hanteren omdat zij het verbrijzelen van een grote hoeveelheid – moeizaam te verzamelen – pillen vereisen.

De Einder geeft voorlichting aan mensen die hebben gekozen of moeten kiezen voor de autonome route om hun leven te beëindigen. Behalve over bewust versterven en sterven met helium wordt informatie verstrekt over wat veilige en betrouwbare farmacologische middelen zijn en hoe en waar ze kunnen worden verkregen.

In de gevallen dat de autonome keuze op farmacologische middelen valt, betekent dit voor de hulpvrager veelal dat hij de wet moet overtreden omdat het hem aan een wettelijke titel voor het gebruik van die middelen ontbreekt. Het gevolg is dat hij de zwarte markt op moet en dus een niet juridisch gewaarborgde procedure moet volgen. Met de wetenschap dat hij mogelijkerwijs in handen valt van distributeurs waarvan bij hem de twijfel bestaat of hetgeen zij verstrekken, hem niet van de regen in de drop zal brengen. Indien daarbovenop de hulpvrager bij het verzamelen van de geschikte farmacologische middelen zijn naaste omgeving moet inschakelen, wordt ook nog in een ander opzicht de wet overtreden.

Een legaal gebruik van veilige en betrouwbare euthanatica met het oogmerk om aan de autonome route uitvoering te geven, vereist derhalve (verandering van) wetgeving. De euthanasiewet is tegemoet gekomen aan de roep van mensen om uit het leven te kunnen stappen indien zich een medische reden aandient. Er is thans een wet nodig die ook tegemoet komt aan de roep van mensen die om uitsluitend existentiële redenen – dus zonder dat zich een medische reden aandient – uit het leven willen stappen.

Mensen die levenslust missen moeten niet onder alle omstandigheden koste wat kost van de waarde van het leven overtuigd worden. In veel gevallen kunnen zij dat zelf uitmaken.

Zoals er een recht op leven bestaat voor mensen die aan het leven hechten, zo verdienen mensen die het aan energie om te leven ontbreekt, erkenning van hun recht om te sterven,

De eerste stap hiertoe werd in 1991 gezet door Huib Drion, voormalig lid van de Hoge Raad. Drion heeft onderkend dat mensen in een fase van hun leven kunnen belanden waarin het hen aan levensenergie ontbreekt zonder dat zij daarom ziek zijn. Minister Schippers zet thans een belangrijke vervolgstap. Terecht signaleert zij dat er niet zieke mensen zijn die elke dag lijden onder het feit dat zij de nacht tevoren niet ingeslapen zijn.

Bij voorstanders van de autonome route zijn kritische kanttekeningen bij het door minister Schippers voorgestane zelfbeschikkingsrecht geplaatst: Door de inschakeling van een stervensbegeleider zou hun zelfbeschikkingsrecht onvoldoende uit de verf komen. Kritische kanttekeningen van een tegenovergestelde strekking bij de Christelijke partijen en de SP: de maatschappij moet zich inspannen om mensen die levensmoe zijn, weer levenslust te geven en hun drang naar vergetelheid te keren door goed voor hen te zorgen en hen te laten beseffen dat zij er wel degelijk toe doen.

De “ja-maren” van beide strekkingen worden in de pers en op de sociale media breed uitgemeten. Met een voorzet voor een antwoord op al die ‘ja-maren’ is minister Schippers in haar brief gekomen. Dat antwoord is hoopgevend. De euthanasiewet is gestoeld op de barmhartigheid van de arts die wel of niet aan een euthanasieverzoek meewerkt. De wet die minister Schippers voor ogen staat, vertrekt van de autonomie van het individu. Mensen die lijden aan het leven, zijn gebaat bij een signaal dat zij er toe doen en dat hun kwaliteit van leven de maatschappij niet onverschillig laat. Laten merken dat zij ertoe doen en dat hun kwaliteit van leven de maatschappij niet onverschillig laat, kan door hen betere zorg en op hen toegespitste individuele aandacht, waardering en begrip te verstrekken. Onder omstandigheden evenwel kan het ook betekenen dat de uitgeleefde mens gefaciliteerd moet worden om te stoppen met leven. Een faciliteren dat erin bestaat te voorkomen dat hij tot illegale – soms schadelijke – middelen zijn toevlucht moet nemen en/of op strafbare hulp van derden is aangewezen. Of erger: dat hij mensonwaardige stappen moet zetten zoals de mevrouw die zich, zoals we onlangs in één van de landelijke bladen hebben kunnen lezen, in de vijver van het verpleegtehuis heeft verdronken.

Alertheid bij het voorstel van minister Schippers blijft geboden. Zij is met een voorzet gekomen. Aan de uitwerking van het plan moet nog worden begonnen. De Einder zal graag meedenken. Hier en nu wil De Einder alvast als aandachtspunt het sleutelwoord ‘geruststelling’ signaleren. Een mens lijdt het meest onder wat hij vreest. Van alle hulpvragers die zich door een consulent van De Einder laten begeleiden, overlijdt slechts een klein percentage ten gevolge van zelfeuthanasie. Ruim 80% wordt gerustgesteld door de informatie die zij van de consulenten ontvangt en kiest er voor te blijven leven – al dan niet in het bezit van de hierboven omschreven euthanatica. Dit wijst uit dat een door minister Schippers voorgestane stervensbegeleider niet alleen bijdraagt aan de kwaliteit van sterven maar tevens – en misschien nog meer – bijdraagt aan de kwaliteit van leven.

De Einder juicht het voorstel van minister Schippers toe omdat zij onderkent dat er niet voor alle lijden een oplossing is. Daarom dient er naast een recht op leven voor wie dat wil, ook aan wie dat wil een recht op sterven te worden gegeven.

En tot het zo ver is vervolgt De Einder de ingeslagen weg: voorlichting geven aan mensen die hebben gekozen of moeten kiezen voor de autonome route om hun leven te beëindigen.