Breekpunt? Kunnen we eerst over voltooid leven “praten”?

Het debat over een vrijwillig levenseinde verdient een meer genuanceerde benadering, schrijft Meta Knol. 

‘Femme avec parasol dans un jardin’ (1875), Pierre-Auguste Renoir. 

Op de vijftiende verjaardag van onze oudste zoon knoopte Joke, mijn Indische schoonmoeder, ondeugend haar blouse open en liet het T-shirt zien dat ze eronder droeg. Het was zwart, met een tekst in grote, witte blokletters. ‘The end is near’, lazen we. 

Ze vertelde dat ze, hoewel dat waarschijnlijk nog ver in het verschiet lag, aan het nadenken was over de dood. Ze had bijeenkomsten en filmfestivals bezocht en was lid geworden van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde. Onder het T-shirt droeg ze een ketting met een penning die duidelijk maakte dat ze in geval van nood niet meer gereanimeerd wilde worden. Temidden van het verjaardagsgedruis namen we haar ontboezemingen als familie in ons op. We waren niet verbaasd. 

Bijna negen jaar later, na een lang proces van voorbereidingen, nam Joke op 4 maart van dit jaar twee tabletten in, voorafgegaan door anti-braakmiddelen en een flinke dosis paracetamol. Binnen twintig minuten verloor ze het bewustzijn, omringd en bijgestaan door haar beide zoons. Ze overleed na ruim een uur. Het was een intens, intiem, liefdevol en onvoorstelbaar moedig levenseinde. 

In de maanden ervoor hadden we Joke met onze kinderen vaak bezocht. Ze keek met ons terug op meer dan tachtig veelbewogen jaren, van de ellende in de Jappenkampen en de Bersiap-tijd tot de gelukkigste momenten van haar jeugd, toen ze ’s zomers in Zwitserland bergen beklom. 

We haalden Indonesisch eten bij de nabijgelegen toko en terwijl wij proefden van de lekkernijen vertelde Joke over toen, nu en straks. Haar biotoop – een museumhuis vol boeken, foto’s, schilderijen en Indische spullen – gaf kleur en geur aan haar aanwezigheid en haar verhalen. Maar met elk bezoek kwam ook het afscheid dichterbij. Want voor ons was het rouwproces al begonnen toen ze tijdens de kerstdagen had aangekondigd dat het nu wel ongeveer tijd werd. 

Hel en verdoemenis 

Zelf heb ik altijd gedacht dat die open omgang met de dood typisch Indonesisch was. Dat de innige verstrengeling van dood en leven in de cultuur van mijn schoonouders nu eenmaal veel vanzelfsprekender was dan in mijn eigen, protestantse familie, waar de dood van oudsher werd ingezet als boodschapper van angst, en waar zonde, hel en verdoemenis op de loer lagen. 

Maar het kan ook zijn dat mijn schoonouders een zekere gelatenheid ten opzichte van de dood hadden ontwikkeld omdat ze er in hun jeugd al zo vaak mee geconfronteerd waren. Mijn schoonvader kon smakelijk vertellen over de krokodillen die rondzwommen in de rivier naast het ouderlijk huis op Buru, het eiland in de Molukken waar hij opgroeide. Of dat hij als jongen een keer uit een boom was gevallen van schrik, omdat hij recht in de ogen van een slang keek. In ons huis hangt een foto waarop Hans schuin in de bocht hangt, tijdens een motorrace op het circuit van Zandvoort, begin zestiger jaren. Risico’s nemen, dat deed je gewoon. De dood, daar verhield je je toe, die mocht uitgedaagd worden. Dat hoorde bij het leven. 

En toch leverde Hans, die na een ziekbed van drie weken in 2005 overleed aan longkanker, een mensonterende, dagenlange en keiharde doodsstrijd. Kronkelend lag hij in zijn bed, ijlend van de morfine, ons als familie in ontreddering achterlatend. Met die heftige ervaring begon voor Joke, zijn weduwe, het nadenken over een waardig levenseinde. 

Waarom schrijf ik dit op? Ik heb er de afgelopen maanden veel over nagedacht. De keuze van Joke heeft mij eraan herinnerd dat een waardig einde ook een ode aan het leven zelf kan zijn. Wij hebben van haar geleerd dat een voltooid levenseinde een diepe, wezenlijke ervaring kan geven aan mensen die van elkaar houden; een ervaring die geliefden en generaties verbindt, mits het in alle openheid wordt gedeeld en besproken. 

Voor Joke was het recht op zelfbeschikking essentieel, als vorm en uitdrukking van humaniteit. Doordat er geen taboe op lag, konden we die wens als familie respecteren en haar tot het einde toe begeleiden. Tegelijkertijd realiseerden we ons dat het een heel persoonlijke wens betrof, waar ieder van ons gevoelsmatig en rationeel anders mee om ging. Zelf kan ik me bijvoorbeeld niet voorstellen dat het uitkijken naar een zelfverkozen dood op een dag belangrijker zou kunnen worden dan mijn levenslust of de verbinding met mensen om mij heen. 

Door dit alles heb ik me wel gerealiseerd dat de omgang met de dood óók een cultureel gegeven is, dat met alle diversiteit en schakeringen in onze samenleving vraagt om een open, genuanceerde uitwisseling van ervaringen, informatie en standpunten. In plaats daarvan overheerst het taboe. Het verhaal van Joke is niet uniek, maar het behoort wel tot een categorie die bijna altijd binnenskamers blijft. 

‘Breekpunt’ van de formatie 

De hier beschreven persoonlijke ervaring staat daarbij in een schril contrast met de harde maatschappelijke tweespalt over het vrijwillige, voltooide levenseinde, dat recent zelfs tot ‘breekpunt’ van de kabinetsformatie werd verklaard. Het is treurig om te zien hoe een maatschappelijk taboe met veel tamtam en zonder enige vorm van inhoudelijke reflectie wordt ingezet als instrument van een politieke machtsstrijd, in een samenleving die toch al door en door gepolariseerd is. 

Zo wordt de kabinetsformatie aan ons gepresenteerd als een zaak van leven of dood. Ik zou het maatschappelijke debat over een vrijwillig levenseinde en het recht op zelfbeschikking een meer respectvolle en genuanceerde benadering toewensen. Zou het niet beter zijn als dergelijke gevoelige onderwerpen eerst in alle openheid worden belicht en besproken? 

Als familie hebben wij niet gekozen voor het scenario dat Joke voor zichzelf in petto had. We hebben wel geprobeerd het te verwerken en te accepteren, en zo hebben we een weg gevonden om ermee om te gaan, omwille van háár. Het einde was verdrietig, zacht en liefdevol. 

Maar omdat huisartsen een niet-natuurlijke dood moeten melden, werden we meteen daarna als familie overvallen door een lokaal politieteam, dat ieder van ons afzonderlijk zou gaan verhoren, onmiddellijk overging tot huiszoeking en autopsie en Joke’s telefoon en computer in beslag nam, terwijl de officier van justitie op de achtergrond telefonisch de regie nam. In die dagen wenste ik dat wij niet in Nederland maar in Oregon leefden, de Amerikaanse staat waarin al meer dan twintig jaar een Death with Dignity-wet bestaat die waarborgt dat mensen op een waardige manier kunnen kiezen voor een vrijwillig levenseinde, zoals inmiddels ook mogelijk is in Washington, Montana, Vermont en Californië. 

Kort na het overlijden van Joke stuurde de buurman ons een brief. Hij had Joke een paar dagen ervoor nog zaad zien uitstrooien over haar wilde bloementuin. Hij beschreef hoe op zomerse avonden de bamboeklanken van het Angklungorkest, dat jarenlang elke dinsdagavond bij haar in de loods repeteerde, doorklonken tot in zijn eigen tuin. Het was een eenvoudig en troostrijk bericht. Voor ons was het logisch dat Joke in de week voor haar dood nog bloemen zaaide, omdat ze daarmee ook het leven doorgaf. Het tekent haar levenseinde. Daar kan, eerlijk gezegd, geen kabinetsformatie tegenop.