Een dierbare bij zelfdoding helpen waar hij dat zelf niet meer kan

Hoe zit het met het verrichten van ondersteunende activiteiten bij de uitvoering van de zelfdoding? In haar vonnis van 26 februari 2019 heeft de rechtbank Maastricht zich daarover niet expliciet uitgelaten. Voorop staat de beschermwaardigheid van het menselijk leven en daaruit volgt dat van een hulpverlener mag worden verwacht dat hij op zijn minst naar alternatieven zoekt en anderen bij zijn overwegingen betrekt. Ook als er van de hulpvrager een dringende/dwingende kreet om hulp uitgaat.

 

Rond wat strafbare hulp bij zelfdoding door niet-artsen is, heeft zich (lagere) rechtspraak gevormd die tot dusverre op het volgende neerkomt:

(i) Wat niet-artsen wel mogen:
o Algemene informatie verstrekken
o Morele ondersteuning bieden (eventueel door aanwezigheid bij zelfdoding)
o Over de voorgenomen zelfdoding gesprekken voeren

(ii) Wat niet-artsen niet mogen:
o Aanzetten tot zelfdoding
o Middelen zoals bijv. medicijnen bedoeld voor de zelfdoding verstrekken
o Instrueren in de zin van het geven van een opdracht met het oogmerk dat deze wordt uitgevoerd
o De regie overnemen
o Ondersteunende activiteiten rondom de uitvoering verrichten

De rechtbank Maastricht had onlangs te oordelen over een situatie waarbij een 48-jarige zoon aan zijn vader enkele voor de zelfdoding van die vader benodigde zaken had verstrekt. Het ging om klemmen, slangen, elastiek en tape die de vader nodig had om met behulp van door de vader zelf aangeschafte heliumtanks zijn leven te beëindigen. De zoon had ook de installatie van de heliumtanks gebruiksklaar gemaakt omdat zijn ernstig zieke vader niet meer in staat was om dit alleen uit te voeren. Op 25 november 2016 heeft de vader in de gemeente Kerkrade met behulp van die installatie zijn leven beëindigd.

Uit het dossier komt naar voren dat de vader al heel lang met diverse ernstige lichamelijke klachten te kampen had. De zoon heeft ter zitting gezegd dat hij zijn vader eigenlijk niet anders heeft gekend. De laatste maanden zijn de klachten verergerd en heeft de zoon vernomen dat er andere klachten zijn bijgekomen. Zijn vader vertelde hem dat hij steeds bloed in zijn ontlasting had en dat hij zijn urine niet meer kon ophouden. Hij was ervan overtuigd dat hij kanker had en gaf zijn zoon herhaaldelijk te kennen niet langer meer te willen leven. Omdat zijn vader daarin geen vertrouwen had, is er geen arts geraadpleegd. Toen de vader op zijn zoon een dringend c.q. dwingend beroep gedaan heeft hem te helpen, heeft de zoon eerst nog geprobeerd zijn vader af te brengen van het idee zich van het leven te beroven, maar hij heeft vervolgens toegegeven aan de wens van zijn vader. Hij heeft daarbij alleen de dingen gedaan die zijn vader zelf niet meer kon. De regie is te allen tijde bij de vader gebleven. De zoon heeft alleen het feitelijke proces van zelfdoding bewaakt, zodat hij kon ingrijpen indien het fout zou gaan.

Volgens de rechtbank verkeerde de zoon niet in een noodtoestand noch in een toestand van psychische overmacht zodat van strafbare hulp bij zelfdoding sprake is.

Wat de op te leggen straf betreft laat de rechtbank ten nadele van de zoon meewegen dat hij zich onvoldoende vragen heeft gesteld bij de juistheid van zijn handelen:

“De verdachte is van mening dat zijn handelen gerechtvaardigd was en heeft daardoor onvoldoende gezocht naar alternatieven. Hij is blindgevaren op de juistheid van het oordeel van zijn vader, terwijl het als volwassen man van hem verwacht had kunnen worden dat hij kritischer zou staan tegenover het verlangen van zijn vader om te sterven maar zeker ook tegenover diens wens dat de verdachte hem daarbij behulpzaam zou moeten zijn. Dat geldt altijd, omdat hulp bij zelfdoding in Nederland als een misdrijf geldt, maar het geldt in deze zaak eens te meer aangezien zijn vader al jarenlang geen arts meer had bezocht en de verdachte ook niet op voorhand met naaste familie of een eigen arts heeft overlegd over wat een juiste manier zou zijn om met het lijden van zijn vader en de daaruit voortspruitende doodswens om te gaan”.

Ten voordele van de verdachte laat de rechtbank meewegen dat de drijfveer van de zoon is geweest zijn vader behulpzaam te zijn bij het vervullen van zijn doodswens om daarmee diens lijden te beëindigen en dat hij heeft gehandeld vanuit mededogen.

De rechtbank komt uit op een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Ten aanzien van deze strafmaat overweegt de rechtbank in haar vonnis als volgt:

“Naast het begrip dat men op zou kunnen brengen voor het handelen van de verdachte vanuit diens overtuiging dat hij in morele zin juist handelde, aan het bestaan van welke overtuiging de rechtbank niet twijfelt, is het enerzijds de ernst van de tekortkomingen in de door de verdachte gevolgde procedure en anderzijds het zwaarwegende belang van de bescherming van het menselijk leven in het algemeen dat met zich brengt dat met een schuldigverklaring zonder strafoplegging niet kan worden volstaan. Weliswaar is er geen speciaal preventief doel meer gediend bij oplegging van een straf  de rechtbank is ervan overtuigd dat de verdachte op het gebied van hulp bij zelfdoding niet meer als hulpverlener zal optreden  maar een generaal preventief doel is er wel. De rechtbank wil met deze straf aan eenieder die overweegt om een ander buiten de wettelijke kaders hulp te verlenen bij zelfdoding, duidelijk maken dat dit niet straffeloos kan, ook al gebeurt het met de beste bedoelingen.”

In het licht van de bestaande jurisprudentie is deze uitspraak niet schokkend, laat staan baanbrekend. In algemene zin geldt dat aan niet-artsen geen taak toekomt bij het behulpzaam zijn bij zelfdoding en dat niet artsen die middelen verschaffen om tot levensbeëindiging over te gaan, strafbaar zijn.

Hoe zit het met het verrichten van ondersteunende activiteiten bij de uitvoering van de zelfdoding?

Expliciet heeft de rechtbank zich daarover niet uitgelaten. Wel valt op dat voor de rechtbank de beschermwaardigheid van het menselijk leven voorop staat en dat van een hulpverlener op zijn minst mag worden verwacht dat hij naar alternatieven zoekt en anderen bij zijn overwegingen betrekt t.a.v. de vraag hoe met het lijden en de daaruit voortspruitende doodswens om te gaan. Ook als er van de hulpvrager een dringende/dwingende kreet om hulp uitgaat.