Uitspraak Hoge Raad
Op 21 april 2020 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over de euthanasie, in 2016 uitgevoerd door een Specialist Ouderengeneeskunde (SOG), bij een vrouw met vergevorderde dementie.
Eerder heeft de Regionale Toetsingscommissie geoordeeld dat niet aan alle zorgvuldigheidseisen was voldaan. Vervolgens kwam er een tuchtzaak, waarin zij een berisping kreeg, later omgezet in een waarschuwing. Tegelijk stelde het OM een strafrechtelijk onderzoek in, waarbij de SOG werd ontslagen van rechtsvervolging. Hierna vroeg het OM een uitspraak van de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een arts op basis van een schriftelijke wilsverklaring euthanasie mag uitvoeren, ook als degene zelf de wens niet meer kan bevestigen. Daarbij moet er sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en dat aan de overige vereisten van de euthanasiewet is voldaan. De Hoge Raad geeft expliciet ruimte aan interpretatie van het schriftelijk verzoek op basis van de actuele omstandigheden. Dit betekent dat uit het gedrag en of de uitspraken van de demente persoon kan worden afgeleid dat het overeenkomst vertoont met de bedoeling van de persoon toen die nog niet dement was, maar dat kan ook betekenen dat geen gehoor gegeven wordt aan de schriftelijk wilsverklaring omdat het gedrag of de woorden anders geïnterpreteerd worden. Bijvoorbeeld iemand beschrijft zijn dement worden als ondraaglijk lijden en het opgenomen worden in een verpleeghuis als onwaardig, vernederend en afhankelijk, maar blijkt eenmaal dement en opgenomen een levendige demente bewoner te zijn met veel contacten binnen zijn mogelijkheden.
Voor de praktijk betekent dit niet dat de drempel voor euthanasie bij vergevorderde dementie lager is geworden. Het betekent wel dat een schriftelijk verzoek, waarin specifiek wordt gevraagd om levensbeëindiging in de situatie waarin de patiënt als gevolg van voortgeschreden dementie zijn wil niet meer kan uiten, zijn geldigheid blijft behouden, ook als de opsteller niet meer wilsbekwaam is. Zo’n schriftelijke verklaring is echter niet voldoende. Het is heel belangrijk om, zeker na de diagnose dementie, in gesprek te blijven met de arts om eigen wensen en mogelijkheden te bespreken. Dit vooral om zo min mogelijk ruimte te geven aan interpretaties die niet overeenkomen met de intentie van de wilsverklaring. In zo’n gesprek is het van belang om duidelijk te maken wat voor de betreffende persoon ondraaglijk lijden is. Ook is het belangrijk om te vragen hoe de arts ten opzichte van euthanasie bij dementie staat. Het blijft ter afweging van de arts om te bepalen of aan alle zorgvuldigheidscriteria is voldaan. In tegenstelling tot een euthanasie–afweging bij een niet dement persoon beveelt de Hoge Raad bij euthanasie bij een dement persoon twee artsen te raadplegen.
Lees de Uitspraak van de Hoge Raad