Het requisitoir van de OvJ in de zaak Catharina A.

Het OM dat aan Catharina A. moord ten laste legt, plaatst de rechtbank voor de vraag of inderdaad het wilsbekwame ik geen vergaand besluit mag nemen voor het wilsonbekwame ik. “Draai het eens om, zegt Wolbert (NVVE), je tekent een euthanasieverzoek als wilsbekwame ik en je wilsonbekwame ik kan dat teniet doen. Willen we dat dan?”

De OvJ kwam op maandag 26 september 2019 welbeslagen ten ijs in de strafzaak die geheel Nederland bezighoudt. Een bloemlezing uit zijn requisitoir.
 
Over de meer dan 200 artsen wier morele weerzin om het leven van een weerloos mens te beëindigen, te groot is

Die morele weerzin is hun goed recht, zij zijn niet verplicht om euthanasie uit te voeren, aldus de OvJ. Maar voor die morele weerzin vinden zij in de wet geen houvast, eveneens aldus de conclusie van de OvJ:

“Een arts mag dus euthanasie uitvoeren bij een patiënt die zijn eerder euthanasieverzoek niet meer kan bevestigen. Bijvoorbeeld bij een patiënt met vergevorderde dementie die niet meer in staat is om een doods- of levenswens te uiten.”
 
Over de visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. niet kraakhelder was

Gehakt wordt ook gemaakt van de door RTE en in de tuchtprocedure naar voren gebrachte visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. dubbelzinnig en voor meerderlei uitleg vatbaar was, hetgeen aan inwilliging van het euthanasieverzoek in de weg zou staan:

“In de dementieclausule en haar onderliggende euthanasieverzoek heeft patiënte aangegeven dat zij ‘beslist’ niet wilde worden opgenomen in een verpleeghuis. Daarover zijn haar verklaringen kristalhelder. Vanaf dat moment wilde zij in elk geval euthanasie. Dat duidelijke verzoek kan ik goed rijmen met haar wens om vóór die opname nog regie te houden over een eerder euthanasiemoment. Het liefst wilde zij eerder de euthanasie, wanneer zij nog ‘enigszins wilsbekwaam was’ en thuis afscheid kon nemen van haar dierbaren. Dat moment wilde zij dan zelf nog kunnen bepalen. Als die gelegenheid voorbij was en zij werd opgenomen in een verpleeghuis, was het voor haar duidelijk: dan wilde zij in elk geval euthanasie. Dat was voor haar – bot gezegd – een letterlijke deadline. Ik vind de verklaring dus niet dubbelzinnig.”
 
Over de ophef over het smoren van verzet bij de patiënte en de dormicum in haar koffie

Opnieuw gehakt:

“Naast verbale uitingen heeft patiënte ook nog fysieke reacties laten zien, tijdens de uitvoering van de euthanasie. Patiënte is omhoog gekomen en heeft gevloekt bij de injectie van het slaapmiddel; zij heeft terugtrekkende bewegingen gemaakt met beide amen en met haar ogen geknipperd bij het inbrengen van het infuus; zij heeft haar ellenbogen onder haar lichaam gebracht, zich omhoog gedrukt en haar ogen geopend tijdens de intraveneuze toediening van het euthanaticum. Anders dan de RTE meen ik dat de arts deze non-verbale reacties niet hoefde aan te merken als een mogelijke wilsuitdrukking. Volgens deskundige-anesthesioloog Knape waren dit reflexen. Op basis van haar jarenlange ervaring als specialist ouderenzorg in de gesloten zorg voor ouderen met dementie en psychiatrische stoornissen en als SCEN-arts mag deze kennis ook bij de arts worden aangenomen. Die reflexen hoefde zij dus niet uit te leggen als een tegengestelde wilsuitdrukking’
[…]
Met de deskundige en het Tuchtcollege ga ik uit van de medische norm dat de onaangename ingreep van euthanasie zo veilig en comfortabel mogelijk moet worden gemaakt voor de patiënt. Als ik er met de arts vanuit ga dat het euthanasieverzoek voldeed, volgde daaruit ook de instemming van de patiënte met een rustige en veilige uitvoering van die euthanasie in het verpleeghuis, op een door de arts te bepalen moment. Onder die omstandigheden zie ik, net als het Tuchtcollege, geen zinnige reden voor een nader gesprek met deze ernstig demente patiënte over het moment en de wijze waarop de euthanasie zou plaatsvinden. In dit geval zou zo’n gesprek alleen maar grotere angst en onrust hebben veroorzaakt dan waar zij al aan leed. Dat zou in strijd zijn met de medische norm én het verzoek van patiënte om haar leven op een menswaardige manier te beëindigen. Daarom vind ik de uitvoering van de euthanasie – nog steeds uitgaand van de oprechte overtuiging bij de arts van een deugdelijk euthanasieverzoek – medisch zorgvuldig.”
 
Desalniettemin moord als tenlastelegging

Waar is het tussen de patiënte en haar arts dan toch misgegaan?

Kort samengevat houdt dit in de visie van de OvJ verband met het gegeven dat in ons rechtsstelsel de beschermwaardigheid van het leven als hoogste goed geldt. Een patiënt met vergevorderde dementie die verbaal of non-verbaal tot uitdrukking brengt dat hij niet dood wil gaan, wordt door dit hoogste goed van ons rechtstelsel beschermd. Dat leidt ertoe dat aan een wilsonbekwame patiënt met een eerder schriftelijk euthanasieverzoek die nog wel verbaal of non verbaal kan communiceren, om bevestiging van dat euthanasieverzoek moet worden gevraagd, ook al is hij dan al wilsonbekwaam.

Een en ander wordt door de OvJ in verschillende stappen aldus beredeneerd:

“Moet de ene versie van dezelfde persoon tegen de andere versie van zichzelf worden beschermd? Is het laatste woord aan de persoon die bij volle verstand een schriftelijk verzoek heeft opgesteld of aan dezelfde persoon in latere, demente toestand?”
[…]
“Ook als iemand geen waarde meer hecht aan zijn eigen leven en aan een ander vraagt om het te beëindigen, verdient dat leven nog steeds bescherming. Zo redeneert de wetgever. Daarom is het strafbaar [om iemands leven op zijn verzoek te beëindigen].
In dezelfde zin verdient het leven van een wilsonbekwame patiënt nog steeds bescherming, als hij dat leven eerder – in wilsbekwame toestand – heeft opgezegd. Om afstand te doen van zijn recht op leven (door middel van het euthanasieverzoek), moet hij wilsbekwaam zijn. Voor een beroep op zijn recht op leven (of herroeping van zijn eerdere afstand van dat recht) geldt die eis niet. Dat recht komt elk mens, in welke mentale toestand dan ook, in dezelfde omvang toe. Als een demente patiënt een beroep doet op zijn recht op leven, moet die wens worden ingewilligd. Ongeacht het vermogen van de patiënt om de gevolgen van de herroeping van zijn eerdere euthanasieverzoek te overzien. Ongeacht de consequentie dat de patiënt daarmee zijn ondraaglijk lijden verlengt, zonder dat hij daar zelf erg in heeft.”
[…]
“Het systeem van de wet (‘strafbaarheid, tenzij’) en de strekking van de wet (euthanasie
als ultimum remedium) geven reden om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de beschermwaardigheid van het leven: ook naar de wilsonbekwame levenswens moet geluisterd worden. Daaruit volgt de eis dat een arts actief het gesprek moet aangaan met een wilsonbekwame patiënt over zijn doods- of levenswens, zolang hij nog in staat is om die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar te maken. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Er moet sprake zijn van een consistente doodswens, die in lijn is met de schriftelijke wilsverklaring. Alleen dan kan de euthanasie worden uitgevoerd.”
[…]
“Zo kom ik tot de volgende conclusie.
De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek.
Daaruit volgt een actieve onderzoekplicht van de arts.
Als de wilsonbekwame patiënt nog in staat is om (verbaal of non-verbaal) een wens kenbaar te maken over zijn dood of leven, zal de arts zelf in gesprek moeten gaan met de patiënt over zijn wens tot sterven of leven. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Voor euthanasie bij een communicerende wilsonbekwame patiënt moet sprake zijn van een consistente doodswens, in lijn met de schriftelijke wilsverklaring. “

Het standpunt van het OM luidt dus kort samengevat aldus dat als een patiënt met vergevorderde dementie niet consistent is in zijn doodswens doordat hij behalve veelvuldige doodswensen, ook signalen uitzendt die als levenswensen kunnen worden opgevat, de al dan niet zeldzame levenswensen hoe dan ook boven de veelvuldige doodswensen moeten prevaleren.
 
Stof tot nadenken voor de rechtbank die naar verwachting op 11 september 2019 om 13 u uitspraak doet.

Is het de wilsbekwame ik die tegen de wilsonbekwame ik beschermd moet worden of is het andersom, that is the question whether.

Het betoog van de OvJ laat maar weer eens overduidelijk zien dat er in ons rechtsstelsel tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen; dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De hoop is nu gevestigd op wijze rechters in de gelederen van achtereenvolgens rechtbank, gerechtshof en cassatiehof die het juridisch steekspel waartoe de wetgever van destijds aanleiding gegeven heeft, laten voor wat het is en zich concentreren op deze ene nuchtere vraag: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om het wilsbekwame ik tegen het wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom?