De koffie-euthanasie: wat gaat voor? Is dat de wilsbekwame doodswens of is het de wilsonbekwame levenswens?

Miriam de Bontridder

De wetsgeschiedenis rond de schriftelijke wilsverklaring wijst uit dat het in strijd met de strekking van de Euthanasiewet zou zijn indien aan de niet consistente levenswens van een eenmaal wilsonbekwaam geworden persoon voorrang wordt gegeven boven de schriftelijke wilsverklaring die de desbetreffende persoon voorafgaand aan zijn wilsonbekwaamheid heeft opgesteld. Dit neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn die voor de euthanasiearts gegronde redenen vormen om de wilsbekwame doodswens niet in te willigen.

In dagblad Trouw van 9 september 2019 bepleit Miriam de Bontridder dat er tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen. Het requisitoir van de Officier van Justitie in wat de koffie-euthanasie is komen te heten, schreeuwt daar volgens haar om.

Op de vraag of de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik beschermd moet worden, is het antwoord van de OvJ dat het andersom is: “De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek. […]. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens.”

Voor de motivering van dit standpunt wordt een beroep op de beschermwaardigheid van het leven gedaan. Daarmee laat het betoog van de OvJ zien dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De vraag die rijst of dat de bedoeling van de wetgever van destijds is geweest: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om de wilsbekwame ik tegen de wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom? Het stellen van de vraag is haar beantwoorden.

Expliciet heeft Miriam De Bontridder dat gedaan in een tweetal stukjes in het Nederlands Juristenblad van dit najaar. Op de vraag wat prevaleert – Is dat de schriftelijke wilsverklaring van een wilsbekwaam iemand of is dat de niet-consistente levenswens van die persoon in de fase waarin hij/zij zich over de begrippen leven of dood geen wil meer kan vormen? – luidt de conclusie zoals die in het Nederlands Juristenblad, aflevering 37, 2019 te lezen valt, dat de euthanasiearts geen betekenis aan wilsonbekwame levenswensen hoeft te hechten wanneer deze in strijd zijn met wilsbekwame doodswensen.

Tegen deze conclusie heeft een driehoofdig team bestaande uit Boudewijn Chabot, Bert Keizer en Jaap Schuurmans stelling genomen vanuit de vrees dat hiermee een loopje met een diepdemente persoon zou kunnen worden genomen. De slotreactie van Chabot c.s. zoals die in het Nederlands Juristenblad, aflevering 42, 2019 te lezen valt, eindigt ermee dat ‘ook al is een weerloos en ernstig dement mens compleet in de war, hij blijft een persoon die recht heeft op zorg en bescherming door de wet.’.
Al eerder hebben voornoemde auteurs deze stelling ingenomen. En al eerder werd die stelling volmondig beaamd. O.a. door Govert den Hartogh in de Volkskrant van 24 januari 2017: ‘Het is de voornaamste zorg van Chabot en de zijnen dat weerloze mensen beschermd worden. Weerloos ben je als er dingen met je gebeuren die je verafschuwt zonder dat je daar iets tegen kunt doen. Deze patiënt was inderdaad weerloos: wat hij wilde vermijden overkwam hem, en hij leed daar ernstig onder. Het was juist de arts die zijn wilsverklaring heeft gevolgd die hem uiteindelijk toch nog beschermd heeft.’.

Ook Miriam De Bontridder onderschrijft in haar Naschrift zoals dat eveneens in het Nederlands Juristenblad, aflevering 42, 2019 te lezen valt, de stelling van Chabot c.s. dat een weerloos en ernstig dement mens recht heeft op zorg en bescherming door de wet. Maar dan wel, evenals Govert den Hartogh, vanuit een andere invalshoek: deze van een eerbetoon aan de schriftelijke wilsverklaring die mogelijk maakt om situaties die men vreest en waarin men zelf geen zeggenschap meer heeft c.q. waarin men niet meer in staat is zich een wil te vormen, tot een ontknoping te brengen waaromtrent men tevoren als wilsbekwaam persoon verklaard heeft dat dát de door de betrokkene wenselijk geachte ontknoping betreft.

Inderdaad bergt de schriftelijke wilsverklaring gevaren in zich maar die worden ondervangen door het leerstuk van de contra-indicaties respectievelijk het leerstuk van de gegronde redenen om het euthanasieverzoek niet in te willigen. Dementie doet zich in velerlei vormen voor: van sommige diepdemente patiënten springt hun hartverscheurende radeloosheid in het oog terwijl anderen opgewekt en zich niet bewust van hun ziekte lijken te zijn. Voor met name deze laatste gevallen die erop wijzen dat de patiënt geëigende strategieën ontwikkeld heeft om met zijn/haar dementie om te gaan, wordt door voornoemd leerstuk uitkomst geboden. Ook al is er een wilsbekwame doodswens en ook al zijn, voorzover onder die omstandigheden mogelijk, aan alle zorgvuldigheidseisen die de wet voorschrijft voldaan, dan nog kunnen er gegronde redenen zijn om aan de schriftelijke wilsverklaring geen gevolg te geven. Te denken valt aan de patiënt die in zijn wilsverklaring opgenomen heeft dat hij geacht moet worden uitzichtloos en ondraaglijk te lijden wanneer hij als diepdement patiënt wat is komen te heten ‘leuk dement’ gedrag vertoont: als het een ogenschijnlijk tevreden en van zijn dementie geen last ondervindende patiënt betreft, kan dat voor de arts een gegronde reden vormen om geen euthanasie te verlenen.