Het maatschappelijk erkend recht op leven tegenover de individuele wens om het leven los te laten

Het merendeel der mensen ervaart het leven als een geschenk. Voor een kleine minderheid is het een straf. Mogen degenen die van het leven an sich genieten, degenen voor wie het an sich een lijdensweg betekent, veroordelen tot het leegdrinken van de volle beker die leven heet?

Voor veel van de hulpvragers die bij De Einder aankloppen, gaat dit op. Zij zouden geholpen kunnen worden met uitsluitend warmte, liefde, individuele aandacht en waardering van hun nabije omgeving.

Er zijn er ook bij wie het niet aan liefde van hun omgeving ontbreekt maar wier levensmoeheid door een gebrek aan maatschappelijke voorzieningen wordt veroorzaakt en voor wie een betere welzijnszorg zou volstaan om hen hun levenslust terug te geven.

Nog een andere categorie is deze van de mensen die weliswaar een beter leven ambiëren maar bij wie geen beter leven mogelijk is: ofwel omdat er voor hun situatie geen medische oplossing is ofwel omdat geen enkele op empathie of materiële ondersteuning of op andere hulp gebaseerde aanpak in staat is hun frustratie over het leven weg te nemen.

Tot slot is er een kleine restcategorie die inderdaad geen beter leven maar dood wil.

Wat vindt De Einder van de stelling dat erop gefocust moet worden iemand voor de dood te behoeden door een liefdevolle omgeving en goede sociale voorzieningen?

Daargelaten dat met die aanpak niet de derde en vierde categorie van hulpvragers geholpen kan worden (de derde categorie niet omdat een liefdevolle omgeving en betere sociale voorzieningen nu eenmaal niets kunnen verhelpen aan de medische, psychische, psychopathologische, sociale of mentale situatie die aan een beter leven in de weg staat en de vierde categorie niet omdat zij hoegenaamd niet naar een liefdevolle omgeving en betere sociale voorzieningen taalt), is De Einder geneigd om wat de eerste twee categorieën van hulpvragers betreft, met name pragmatisch te zijn:

Zodra duidelijk is dat de naaste omgeving en de samenleving het de facto laten afweten, moet je je niet in de eerste plaats focussen op het niet te klaren karwei om de naaste omgeving en de samenleving ten behoeve van de slachtoffers daarvan te veranderen, maar moet je je in de eerste plaats op de slachtoffers zelf focussen. Zij hebben geen boodschap aan de erkenning dat de naaste omgeving en de samenleving het laten afweten; zij hebben ook geen boodschap aan beleidsplannen van politici om dat te veranderen; zij moeten het doen met de constatering dat het leven voor hen om zo te zeggen niets in het vooruitzicht heeft, en als die constatering hen doet besluiten dat het welletjes is geweest, dan is het niet aan anderen maar aan henzelf om daar al dan niet gevolgtrekkingen aan te verbinden.

Hetgeen dus niet wil zeggen dat De Einder niet sympathiseert met alle initiatieven om iemand een beter leven te geven: als er indicaties zijn dat iemand met individuele aandacht en sociale zorg geholpen kan worden, moet daar de prioriteit worden gelegd.

Wat ten aanzien van de derde categorie van mensen die weliswaar een beter leven ambieert maar aan wier lot niets veranderd kan worden doordat fysieke, psychische, psychopathologische, sociale of mentale belemmeringen aan een beter leven in de weg staan? In de visie van De Einder kun je alsdan niet meer betekenen dan hen die daarom vragen bij een humane dood in eigen regie behulpzaam te zijn.

En wat ten aanzien van de mensen die geen beter leven ambiëren? Want die zijn er ook. Hun aantal is evenwel zo klein dat zij tot dusverre systematisch als een minderheid over het hoofd worden gezien. Toch mogen de ogen niet gesloten worden voor hen bij wie niet op de achtergrond een verlangen naar een beter leven speelt maar een verlangen om voor eeuwig zo vreedzaam mogelijk in te slapen.
Het merendeel daarvan bestaat uit ouderen die zich aldus laten omschrijven: mensen die de binding met de samenleving en met de ander aan het verliezen zijn. Niet uitgesloten is dat dat een kenmerk is dat inherent is aan het ouder worden: het met het verstrijken van de jaren insluipen van een gevoel van ‘klaar te zijn met het leven’, het toegroeien naar een terugkeer in de schoot van Moeder Aarde.
Behalve ouderen, zijn er ook mensen die vanaf hun prille jeugd al getriggerd zijn geweest door de wens om liever niet geboren te zijn. Vanaf het moment dat zij in het leven geworpen waren, werd hun bestaan meer door een doodsverlangen dan door een levensdrift gekenmerkt. Voor degenen die tot die categorie behoren, is de dood van meet af aan een vriend geweest. Zij worden veelal als psychiatrisch patiënt gediagnosticeerd.

De Einder is van mening dat wat deze vierde categorie betreft, ook moet worden geluisterd naar zowel ouderen die klaar zijn met leven als naar adults die naar vreedzaam inslapen streven. Het zijn er weinigen maar ook hun stem moet serieus worden gehoord. Wat zij vragen is met rust gelaten worden door al diegenen die hen het leven willen induwen. “Bemoei je met je eigen zaken” is het geluid dat zij te horen geven. Het zou goed zijn dat daar eens naar wordt geluisterd door al diegenen die menen de beslissing voor een ander te mogen nemen.

Waarmee alleen maar het volgende wordt gezegd: als iemand het persoonlijk waardeoordeel toegedaan is dat het leven boven de dood prevaleert, dan mag hij dat voor zichzelf vinden maar moet hij tolereren dat een ander voor zichzelf de dood boven het leven prefereert.

Moet hij daaraan meewerken? Dat weer niet. Maar hij moet het ook niet tegenwerken als er anderen zijn die daar wel consciëntieus hun medewerking aan willen verlenen.