Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ernstig ziek zijn

Wat valt op in de conclusies van het onderzoek dat het ministerie van VWZ heeft laten uitvoeren naar de grootte van de groep van mensen die buiten het toepassingsbereik van de euthanasiewet valt omdat aan hun doodswens geen of te gering medisch lijden ten grondslag ligt?

Minister de Jonge heeft n.a.v. de conclusies van de commissie Schnabel verder onderzoek gelast naar de problematiek van ouderen die hun leven voltooid achten. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden onder leiding van Els van Wijngaarden en heeft geresulteerd in een rapport genaamd ‘Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ernstig ziek zijn’ dat op 30 januari 2020 is verschenen.

Bij een niet geringe groep ouderen met een doodswens bestaat die wens vaak al een leven lang

Wat blijkt is dat bij een niet geringe groep ouderen de doodswens niet aan hun leeftijd gerelateerd is maar al veel langer bestaat. Daaromtrent wordt in het rapport het volgende opgemerkt: “Op basis van de data uit de vragenlijst valt niet te verklaren waar deze doodswens vandaan kwam, maar een eerdere kwalitatieve studie vond een verband met traumatische jeugdervaringen (Rurup, Pasman, et al., 2011). Deze bevinding lijkt haaks te staan op de gedachte dat de doodswens op hogere leeftijd ontstaat omdat het leven dan als ‘voltooid’ wordt beschouwd.”

Een vraag die hier op haar plaats is, is of er aan een doodswens die reeds uit de kinderjaren dateert altijd een trauma – of te wel lijden – ten grondslag moet liggen. Inderdaad kunnen traumatische jeugdervaringen tot een doodswens leiden maar niet iedere doodswens is gebaseerd op traumatische ervaringen. Kan een eenvoudige (deel-)verklaring niet zijn dat de ene mens met meer vitaliteit en levenskracht de wereld wordt ingeworpen dan de andere? Of is het een gekke gedachte dat er kinderen ter wereld komen waarvan het energielevel niet hoog genoeg is om de uitdagingen aan te gaan waarmee het leven hen confronteert? Simpelweg een vraag van geboren zijn met een volle of met een haperende dan wel een lege accu?

Beschikken over een zelfdodingsmiddel is de meest gekozen behoefte bij mensen met een doodswens

De cijfers in het rapport wijzen uit dat bij mensen met een doodswens hun grootste behoefte er niet in ligt dat een dokter of een levenseindeconsulent of een naaste hen helpt maar dat ze zelf over een zelfdodingsmiddel kunnen beschikken.

Inderdaad is niet verwonderlijk dat autonomie de meest nijpende behoefte is, maar daar valt wel als kanttekening bij te plaatsen dat mensen in hun wens om autonoom over hun dood te beslissen node een gesprekspartner missen om hun doodswens mee te delen. Opvallend is dat veel mensen die van plan zijn de laatste stap in hun leven er een van zelfdoding te laten zijn, nog altijd uit blijken te zijn op wederkerigheid. Diegenen die uiteindelijk hun doodswens met iemand bespreken, gaat het er in diepste wezen om dat zij zich door hun gesprekspartner begrepen weten en – liefst nog – dat deze er op de een of andere manier mee instemt.

Hoe omgaan met het sociaal taboe om een doodswens bespreekbaar te maken?

In het rapport valt te lezen: “Veel respondenten verlangden naar een wettelijke regeling, wat voor hen zou betekenen dat de doodswens beschouwd wordt als ‘iets gewoons’, ‘begrijpelijk’ of ‘gerechtvaardigd’. Ze ervoeren echter ook een sociaal taboe om te praten over hun doodswens en voelden zich in de steek gelaten door de maatschappij en regering (van Wijngaarden, Leget, & Goossensen, 2016).“.

De hiervoor geciteerde bevindingen sporen met de bevindingen van veel levenseindebegeleiders. Kunnen praten over de doodswens en daarin tegemoet gekomen worden met een reddingsmiddel in de vorm van een handleiding om een vreedzame dood te bewerkstelligen, geeft zoveel lucht dat de doodsobsessie regelmatig naar de achtergrond verdwijnt om in veel gevallen in een natuurlijke dood te eindigen.

De oplossing ligt dan ook voor de hand:

Zorg voor een aanbod van levenseindeconsulenten die als gesprekspartner kwalificeren en erken het recht op sterven. Onder ‘recht op sterven’ moet worden verstaan: het recht waarbij iemand met een doodswens die de gevolgen van het uitvoeren van die wens helemaal overziet en in het kader van de uitvoering met de gerechtvaardigde belangen van direct betrokkenen rekening houdt, toegang heeft tot een veilig en betrouwbaar middel dat een vreedzame zelfgekozen dood tot gevolg heeft of dat hij beroep op iemand kan doen die in zijn wens om vreedzaam te sterven, wil bewilligen.