Heringa: het doek is gevallen

De Hoge Raad volgt het hof Den Bosch in zijn overwegingen dat euthanasie alleen door een arts mag worden uitgevoerd die de in de euthanasiewet neergelegde zorgvuldigheidseisen heeft opgevolgd en dat er zich in deze zaak geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de handelswijze van Heringa toch gerechtvaardigd was. De eerder opgelegde gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar blijft in stand.

Aan een rechtsstrijd van elf jaar is een eind gekomen. Het begon toen Heringa begin 2008 merkte dat zijn 99-jarige moeder haar leven wilde beëindigen met medicijnen die ondeugdelijk waren. Hij vond dat hij moest ingrijpen en heeft zijn moeder de beschikking over wel deugdelijke medicijnen gegeven. In de nacht van 7 op 8 juni 2008 heeft zijn moeder met de van haar zoon verkregen medicijnen een eind aan haar leven gemaakt.
Gedurende de rechtsstrijd die daarop gevolgd is, heeft Heringa ter zijner verdediging aangevoerd dat hij in een tweestrijd verkeerde tussen enerzijds het verbod om als niet-arts bij zelfdoding behulpzaam te zijn en anderzijds de morele plicht die hij voelde om zijn moeder die door ernstige lichamelijke aftakeling niet meer in staat was om een zinvolle invulling aan haar dagen te geven, niet aan haar lot over te laten.

Op 22 oktober 2013 heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan: Heringa werd schuldig geacht aan overtreding van artikel 294 Sr (hulp bij zelfdoding) maar hem werd geen straf opgelegd omdat Heringa door altruïsme gedreven was en het Openbaar Ministerie te lang met vervolging had gewacht.

Heringa is in beroep gegaan vanwege het feit dat hij schuldig was bevonden en het OM vanwege het feit dat hem geen straf was opgelegd.

Op 13 juni 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan. Hetgeen Heringa ter zijner verdediging had aangevoerd – het beroep op overmacht als noodtoestand – werd gehonoreerd. Wegens de zeer bijzondere omstandigheden van dit geval acht het hof hem onschuldig en ontsloeg het hem van alle rechtsvervolging.

Tegen deze uitspraak heeft het Openbaar Ministerie cassatieberoep aangetekend zodat de Hoge Raad er aan te pas kwam. Op 14 maart 2017 oordeelde het hoogste rechtscollege dat aan Heringa geen beroep op overmacht als noodtoestand toekwam en onder vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd de zaak naar een ander hof verwezen.

Zo belandde Heringa in vierde instantie bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat opnieuw moest oordelen over de vraag of Hering op overmacht als noodtoestand een beroep kon doen. Het oordeel dat hierover op 31 januari 2018 werd uitgesproken, is niet mals. Heringa heeft volgens het hof Den Bosch onder andere onvoldoende gezocht naar een andere arts en volstrekt onverantwoordelijk gehandeld door het verpleeghuis waar zijn moeder verbleef, te verlaten nadat zij een enorme hoeveelheid medicatie ingenomen had. De straf die het Openbaar Ministerie had geëist wordt door het hof Den Bosch verdubbeld en zodoende werd aan Heringa werd een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar opgelegd.

Hiertegen is Heringa in cassatie gegaan en de Hoge Raad heeft op 16 april 2019 uitspraak gedaan. In de uitspraak bekrachtigt de Hoge Raad het oordeel van het hof Den Bosch dat euthanasie alleen door een arts mag worden uitgevoerd die de in de euthanasiewet neergelegde zorgvuldigheidseisen heeft opgevolgd. Verder geeft de Hoge Raad het hof Den Bosch gelijk dat er zich in deze zaak geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de handelswijze van Heringa toch gerechtvaardigd was. De door het hof Den Bosch opgelegde gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar blijft in stand.