Afscheid en vernieuwing

Iedere organisatie, hoe klein ook, moet zich af en toe vernieuwen, zo ook Stichting de Einder. De afgelopen jaren kwam er een grotendeels nieuw bestuur en er kwamen nieuwe consulenten. Verder werd de structuur van de Stichting onder de loep genomen en waar nodig geprofessionaliseerd. De Stichting bevindt zich in rustig vaarwater en de samenwerking met de consulenten is prettig en vruchtbaar. Een goed moment om een verdere ontwikkeling van De Einder gestalte te geven. Maar ook een moment van bezinning waarbij Miriam de Bontridder en Henriëtte Pennings besloten dat het nu tijd was voor hen om afscheid te nemen van de Einder. De Stichting is aan beiden veel dank verschuldigd.

Miriam de Bontridder was bestuurslid van Stichting de Einder tussen 2013 en 2019 en nadien nog enige tijd juridisch adviseur. Voor het bestuur, consulenten en casemanager is haar vertrek een gevoelige aderlating ook al valt goed te begrijpen dat Miriam na zeven jaren haar energie nu meer wil besteden aan haar eigen vakinhoudelijke werk en aan de thematiek van euthanasie en hulp bij zelfdoding in breder verband. Miriam bewaakte de grenzen van de wet, maar tegelijk poogde zij binnen die grenzen onze hulpvragers hun voordeel te laten doen met de grijze gebieden van de wet die ruimte voor interpretatie toelieten. Dat gebeurde altijd weloverwogen en goed onderbouwd met groot respect voor de rechtsstaat.

De verantwoordelijkheid voor de goede naam van de Stichting en haar werkzaamheden woog voor Miriam zwaar. Door haar bemoeienis en input droeg ze bij aan de bewustwording van consulenten rond juridische en ethische aspecten van hun werk. Miriam was de drijvende kracht achter de Nieuwsbrief en bouwde veel nieuwe externe contacten op waar het huidige bestuur nu van kan profiteren. We zullen Miriams know how, haar kritische inbreng en haar werklust missen.

Henriëtte Pennings is al sinds 2006 verbonden met de Stichting als vrijwilliger in de functie van Officemanager en in verschillende periodes ook als bestuurslid. Zo ook in de periode van 2015 tot en met 2019. Zij vormde de continuïteit van de dienstverlening aan donateurs en belangstellenden en was daarmee het gezicht achter info@deeinder.nl, daarnaast verzorgde zij de opmaak van de Nieuwsbrief.

Het gaf bestuursleden, adviseurs en consulenten een vertrouwd gevoel te weten dat Henriëtte als poortwachter signaleerde wanneer er iets over het hoofd werd gezien. Als Officemanager hielp zij je herinneren aan afspraken en je kon blind op haar varen.

Wanneer je Henriëtte iets vroeg wist je dat het perfect in orde kwam. Tegelijkertijd droeg ze nieuwe adviseurs, bestuursleden en consulenten haar kennis van de geschiedenis en het gedachtengoed van de Einder over. Ze was de linking pin tussen vroeger en nu. Maar bovenal is ze een heel lief mens.

Na zich 14 jaar voor De Einder te hebben ingezet vindt zij het tijd om per 1 juli het stokje over te dragen aan de nieuwe officemanager, Tony Martens.

We zullen haar inzet voor de Einder missen.

Uitspraak Hoge Raad

Op 21 april 2020 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over de euthanasie, in 2016 uitgevoerd door een Specialist Ouderengeneeskunde (SOG), bij een vrouw met vergevorderde dementie.

Eerder heeft de Regionale Toetsingscommissie geoordeeld dat niet aan alle zorgvuldigheidseisen was voldaan. Vervolgens kwam er een tuchtzaak, waarin zij een berisping kreeg, later omgezet in een waarschuwing. Tegelijk stelde het OM een strafrechtelijk onderzoek in, waarbij de SOG werd ontslagen van rechtsvervolging. Hierna vroeg het OM een uitspraak van de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een arts op basis van een schriftelijke wilsverklaring euthanasie mag uitvoeren, ook als degene zelf de wens niet meer kan bevestigen.  Daarbij moet er sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en dat aan de overige vereisten van de euthanasiewet is voldaan. De Hoge Raad geeft expliciet ruimte aan interpretatie van het schriftelijk verzoek op basis van de actuele omstandigheden. Dit betekent dat uit het gedrag en of de uitspraken van de demente persoon kan worden afgeleid dat het overeenkomst vertoont met de bedoeling van de persoon toen die nog niet dement was, maar dat kan ook betekenen dat geen gehoor gegeven wordt aan de schriftelijk wilsverklaring omdat het gedrag of de woorden anders geïnterpreteerd worden. Bijvoorbeeld iemand beschrijft zijn dement worden als ondraaglijk lijden en het opgenomen worden in een verpleeghuis als onwaardig, vernederend en afhankelijk, maar blijkt eenmaal dement en opgenomen een levendige demente bewoner te zijn met veel contacten binnen zijn mogelijkheden.

Voor de praktijk betekent dit niet dat de drempel voor euthanasie bij vergevorderde dementie lager is geworden. Het betekent wel dat een schriftelijk verzoek, waarin specifiek wordt gevraagd om levensbeëindiging in de situatie waarin de patiënt als gevolg van voortgeschreden dementie zijn wil niet meer kan uiten, zijn geldigheid blijft behouden, ook als de opsteller niet meer wilsbekwaam is. Zo’n schriftelijke verklaring is echter niet voldoende. Het is heel belangrijk om, zeker na de diagnose dementie, in gesprek te blijven met de arts om eigen wensen en mogelijkheden te bespreken. Dit vooral om zo min mogelijk ruimte te geven aan interpretaties die niet overeenkomen met de intentie van de wilsverklaring. In zo’n gesprek is het van belang om duidelijk te maken wat voor de betreffende persoon ondraaglijk lijden is. Ook is het belangrijk om te vragen hoe de arts ten opzichte van euthanasie bij dementie staat. Het blijft ter afweging van de arts om te bepalen of aan alle zorgvuldigheidscriteria is voldaan. In tegenstelling tot een euthanasieafweging bij een niet dement persoon beveelt de Hoge Raad bij euthanasie bij een dement persoon twee artsen te raadplegen.

Lees de Uitspraak van de Hoge Raad

Lees opinieartikel uit Trouw van 6 mei 2020

Lees opinieartikel uit NRC van 6 mei 2020

Een wetenschappelijk onderzoek naar rouw na levensbeëindiging wegens psychische aandoeningen

Voor ons onderzoek zoeken wij mensen die hun levenspartner, die leed aan een psychische aandoening, zijn verloren door zelfdoding of euthanasie. Lees meer

De positie van naasten bij euthanasie

Tijdens een door het Humanistisch Verbond en NVVE georganiseerde bijeenkomst werd stil gestaan bij de positie van naasten die betrokken worden bij de wens van een dierbare om met behulp van een arts het leven te beëindigen. Dat leverde interessante gezichtspunten op waarbij naast drie andere sprekers ook Marianne Dees het woord heeft genomen.

Als huisarts, SCEN-arts, onderzoeker en naaste confronteerde zij haar publiek met een aantal beschouwingen, waaronder de navolgende die stof tot nadenken geven:

Wat komt er op een naaste af wanneer hij geconfronteerd wordt met een dierbare die zijn leven wil laten beëindigen?

In de eerste plaats plaatst dit de naaste voor de vraag of hij kan invoelen dat iemand waarmee hij zich verbonden weet deze band door euthanasie wenst te beëindigen. Is het leven van een dierbare dermate ondraaglijk dat de dood boven het leven te verkiezen is? Want dat is het criterium: het lijden van hem die in de dood de oplossing voor zijn lijden zoekt. Dat vereist dat de naaste zich in de gevoelswereld van de ander verplaatst en bij wijze van spreken zelf dat lijden ervaart. Lijden evenwel is een persoonlijke ervaring en dit vergt dat op zoek gegaan wordt naar wat voor de ander het lijden ondraaglijk maakt. Het is niet evident dat elke naaste dat aankan.

In de tweede plaats is er de vraag wat voor impact het euthanasiebesluit van een dierbare op het eigen welzijn van intimi heeft. Niet geheel onbegrijpelijk is dat de naaste de dierbare zo lang mogelijk vast wil houden, bij zich wil hebben en stilzwijgend of expliciet protest tegen een nakend afscheid aantekent.

Daarnaast kan een naaste in de positie komen dat een dierbare een beroep op hem doet om hem te helpen de euthanasie te regelen. Marianne Dees gaf als voorbeeld de dochter die niet wilde dat haar moeder zou lijden maar die uitriep dat zij nooit zelf over de dood van haar moeder zou willen beslissen. Hier doet zich de botsing voor van de autonomie van degene die de dood zoekt met de autonomie van degene aan wie gevraagd wordt de autonomie van de ander over te nemen. Kan de naaste met behoud van zijn eigen autonomie voldoen aan wat de autonomie van de ander vergt?

Dilemma’s waar nauwelijks een antwoord op is te geven. Maar die hanteerbaar worden door ze te delen met wie daarvoor in aanmerking komt en door te trachten om er een formulering voor te vinden die de nagel op de kop slaat en het dilemma aldus bevattelijk maakt.

Richtlijnen voor de begeleiding van een jonge hulpvrager

Begeleiding van jonge hulpvragers die slechts de dood als oplossing voor hun lijden zien, vergt een andere aanpak dan de begeleiding van ouderen die het grootste deel van hun leven al achter de rug hebben. Voor jonge hulpvragers is van belang om weten dat consulenten van De Einder daarbij een stappenplan in acht nemen.

Steeds vaker komt het voor dat jonge mensen zich tot De Einder wenden om voorgelicht te worden over hoe zij een einde aan hun leven kunnen maken. Op basis van de steeds wisselende patronen waardoor de zoektocht van jongeren zich kenmerkt hebben consulenten van De Einder een aantal aandachtspunten op een rijtje gezet om bij begeleiding van jonge mensen op te focussen.

Consulenten hadden hier behoefte aan omdat het ook voor hen moeilijker te accepteren is dat iemand dood wil van wie ze als consulent in het gesprek het gevoel krijgen dat de wanhoop en machteloosheid van de betrokkene terug te voeren is op trauma’s die hanteerbaar te maken waren geweest indien de hulpverlening het niet had laten afweten. Tegelijkertijd willen consulenten absoluut respect hebben voor de weldoordachte doodswens ook van jonge mensen en niet hun eigen beleving laten overheersen.

Om hier meer greep op te krijgen hebben consulenten in een aantal diepgaande gesprekken met elkaar richtlijnen ontwikkeld waaraan ze houvast kunnen ontlenen als ze in gesprek met een jonge hulpvrager de balans niet kunnen vinden tussen eigen beleving en de beleving van de hulpvrager. Het zijn richtlijnen die moeten worden opgevat als hulpmiddelen die zowel de consulent als de jonge hulpvrager een handvat kunnen bieden maar die eveneens, afhankelijk van de individuele situatie, terzijde mogen worden gelegd. De autonomie van de hulpvrager naast deze van de consulent is het uitgangspunt.

Stichting De Einder is op zoek naar mensen die de Stichting een warm hart toedragen en ons willen ondersteunen door zich in te zetten als vrijwilliger

Stichting De Einder is op zoek naar mensen die de Stichting een warm hart toedragen en ons willen ondersteunen door zich in te zetten als vrijwilliger.

Onderstaand treft u de vacatures aan die op dit moment openstaan. Natuurlijk kunt u zich ook aanmelden als u zich wilt inzetten voor De Einder op andere vlakken of delen van de werkzaamheden die in de vacatures worden genoemd.

Vacature penningmeester >

Vacature officemanager >

De ervaringen van hulpvragers met niet-medische begeleiding bij zelfdoding

Martijn Hagens

Begeleiding bij het zelf willen kunnen beschikken over het tijdstip en de manier van het zelfgekozen levenseinde vormt het onderwerp van een drietal publicaties van Martijn Hagens et. al. Welke conclusies vallen uit zijn onderzoek te trekken?

De studies van Martijn Hagens richten zich op de niet-medische (of gedemedicaliseerde) hulp bij zelfdoding in Nederland, in het Engels omschreven als DAS. DAS is de afkorting van demedicalised assistance in suicide en staat voor het zelf willen kunnen beschikken over het tijdstip en de manier van het zelfgekozen levenseinde. Deze niet-medische begeleiding staat tegenover de medische hulp bij sterven zoals de arts die biedt binnen de wettelijke kaders van de Nederlandse euthanasiewet. Op die manier staat DAS tegenover PAD. PAD is de afkorting van physician assistance in dying en heeft betrekking op door een arts in een wettelijk kader verstrekte hulp bij een zelfgekozen dood.

Als eerste in Nederland heeft Martijn Hagens samen met andere onderzoekers research verricht naar zelfdoding die zich na niet-medische begeleiding en zonder automutilatie voltrekt. Zijn focus ligt niet zozeer op de overlijdens maar meer op de mensen die deze hulp zoeken en hoe dat ingebed ligt in de bestaande hulpverlening zoals geboden wordt door consulenten samenwerkend met Stichting De Einder. Hij heeft voor zijn onderzoek interviews afgenomen van 17 cliënten die door consulenten van De Einder werden begeleid.

In een eerste publicatie hierover uit 2014 werd op basis van door consulenten van De Einder ingevulde vragenlijsten nagegaan wat de kenmerken en uitkomsten waren van de consultaties die in 2011 en 2012 hebben plaatsgevonden. Het onderzoek spitste zich onder meer toe op de vraag naar de kenmerken van het lijden van mensen die voor DAS hebben gekozen en naar de uitkomst van het gesprek/de gesprekken die zij met consulenten van De Einder hebben gevoerd. Wat daarbij opviel was dat bij meer dan een derde van de hulpvragers niet de wens bestond om een einde aan hun leven te maken. Verder viel op dat van de mensen met een ernstige ziekte die om euthanasie gevraagd hebben, een ruime meerderheid een afwijzing ontvangen had. De belangrijkste drijfveer om zich tot De Einder te wenden, bleek verband te houden met de wens een pijnlijke dood te voorkomen. Een tweede reden was dat mensen op zoek waren naar geruststelling vooruitlopend op mogelijk toekomstig lijden.

Een tweede onderzoek uit 2016 op basis van diepte-interviews bevestigde wat de analyse van de ingevulde vragenlijsten uit het eerste onderzoek heeft opgeleverd. Wat de diepte-interviews daarbovenop lieten zien, was dat het merendeel der geïnterviewden PAD boven DAS verkozen, maar uiteindelijk op DAS uitkwamen omdat hun euthanasieverzoek was afgewezen. Redenen om PAD boven DAS te verkiezen hielden verband met (i) angst dat de zelfdoding zou mislukken, (ii) de tegenzin om verboden medicijnen te verzamelen, (iii) het gebrek aan steun van intimi, (iv) de negatieve connotaties die aan zelfdoding kleven en (v) de noodzaak tot geheimhouding om ingrepen van anderen te vermijden die erop gericht zijn de zelfdoding te voorkomen.

De derde studie uit 2019 bevestigt dat het bezit van een betrouwbaar en vreedzaam euthanaticum een grote bron van geruststelling is die de kwaliteit van leven aanzienlijk verbetert. Tegelijk wordt gesignaleerd dat het hebben van een dodelijk middel geen garantie voor complete geruststelling is. Bij diegenen die er over beschikken, rijzen nieuwe zorgen verband houdend met vragen rond het veilig bewaren ervan, de houdbaarheidsdatum, de betrouwbaarheid (is het geen fake middel?) en is er de angst dat het middel door de politie kan worden opgespoord dan wel dat het gevonden wordt door aanverwanten die het zullen vernietigen. Ook doen zich morele dilemma’s voor zoals het dilemma dat een geliefd persoon in een situatie komt te verkeren dat hij nog meer behoefte aan het middel heeft dan degene die over het middel kan beschikken.

Het behoeft geen betoog dat wat de derde studie uitwijst, laat zien welke kant het op moet gaan om de geruststelling die aan het bezit van een euthanaticum wordt ontleend compleet te laten zijn: Maak de pil van Drion legaal, dan verdwijnen ook de zorgen die met het bezit van die pil gepaard kunnen gaan. De pil van Drion legaal maken, komt er op neer dat de toegang tot het meest geschikte euthanaticum niet langer door de overheid wordt versperd anders dan om daarmee een hoger belang te dienen. Dat hogere belang kan niet zijn het belang van de beschermwaardigheid van het leven (‘Het door God gegeven leven’) dat sommige politieke stromingen verdedigen want als je op dat leven geen prijs stelt moet mogelijk zijn om het terug te geven. Wie niet de pil van Drion wil bezitten, heeft dat volle recht maar dat volle recht impliceert niet mede het recht om anderen het bezit ervan te onthouden.

Legale pil van Drion beëindigt onrust

Miriam de Bontridder

Juist de wetenschap dat men zelf de regie houdt, spoort aan tot leven. Maak de pil van Drion legaal, betogen Miriam de Bontridder en Hein Mijnssen in een opinieartikel in De Volkskrant

Ga naar de website van de Volkskrant om hun oproep over het legaliseren van de pil van Drion te lezen.

F.H.J. Mijnssen

F.H.J. Mijnssen is hoogleraar burgerlijk recht en raadsheer bij de Hoge Raad geweest vanaf 1986 tot aan zijn pensionering in 2002.

Miriam de Bontridder is raadsheer plv bij het Gerechtshof Amsterdam en voormalig bestuurslid Stichting De Einder.

Op 7 december 1991 heeft het NRC een interview geplaatst dat Frits Abrahams van Huib Drion heeft afgenomen naar aanleiding van diens eerder op 19 oktober 1991 in het NRC verschenen artikel met als titel “Het zelfgewilde einde van oude mensen”.

Huib Drion was hoogleraar burgerlijk recht die in 1969 zijn hoogleraarschap heeft neergelegd om lid te worden van de Hoge Raad tot hij in 1984 met pensioen is gegaan.

Gevraagd naar het waarom van een pleidooi ‘voor een middel waarover oude mensen konden beschikken om op aanvaardbare wijze uit het leven te stappen op het moment dat hun dat – gezien wat het leven hen nog te bieden heeft – passend voorkomt’, heeft Drion aangevoerd dat het bezit van zo’n middel de oudere mens rust zou geven.

Met name door relatief jonge woordvoerders van de Christelijke partijen wordt het bezit van een dergelijke pil onwenselijk geoordeeld omdat het stigmatiserend zou werken voor de oudere mens die zonder nog maatschappelijke relevantie te hebben, toch niet uit het leven wil stappen. Dat argument speelde ook al in de tijd dat Drion de wenselijkheid ter sprake bracht van het desbetreffende middel.

Drion maakte toen de navolgende wijze observatie in dagblad Trouw van 25 februari 1995 die er op neer komt dat de ene generatie niet voor de andere moet spreken: “Ik herinner me nog een discussie in een gezelschap van een stuk of honderd mensen (meerderheid bejaard), waarbij een vrouw van een jaar of 45 in een helder en bewogen betoog op de hiervoor genoemde gevaren van mijn voorstel had gewezen. Nadat zij had gesproken, stelde een oude dame zich achter de microfoon op en zei iets in deze trant: ‘Ik vind het best mooi wat we zojuist gehoord hebben, maar ik zou toch wel graag zo’n pil willen hebben.’. Applaus bij vele grijze en witte hoofden”.

Geen angst dat een wet op voltooid leven tot meer sterfgevallen zal leiden

Catharina Vasterling

Voor de groep die ‘rust’ wil is de wet op voltooid leven buitengewoon prettig want dan hoeven ze geen illegale dingen meer te doen om de dodelijke middelen in huis te krijgen. En voor die enkeling die ‘acuut dood’ wil is het een mogelijkheid om daarover te mogen praten en op een legale wijze eventueel het voornemen tot uitvoer te brengen.

Met het verschijnen van het onder leiding van Els van Wijngaarden uitgebracht rapport “Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ziek zijn” staat het thema voltooid leven weer volop in de belangstelling. Wat eveneens meespeelt is de aankondiging van Pia Dijkstra dat zij met haar initiatiefwet voltooid leven doorgaat.

Aan een en ander heeft de EO in NieuwLicht op 2 februari 2020 een uitzending gewijd. In dat kader werd eveneens Catharina Vasterling, adviseur consulentenaangelegenheden bij De Einder geïnterviewd.

Op de website van Nieuwlicht kunt u een fragment van dat interview bekijken en ook kennis nemen van een aantal quotes die degenen die bij De Einder aankloppen, zullen aanspreken.

Waaronder ook de navolgende ferme standpuntbepaling:

“Het is fijn om een andere samenleving te creëren, maar ik geloof niet dat dat op korte termijn gaat gebeuren. En laat de mensen die tussen wal en schip vallen dan in de tussentijd niet aan hun lot over. Je laat de mensen in de kou staan als je zegt dat de maatschappij moet veranderen.”.

Zelfs Els van Wijngaarden die met name in verandering van het maatschappelijk bestel de oplossing ziet waarmee mensen met een doodswens tegemoet moeten worden gekomen, schrijft in een slotparagraaf waarin ‘aandachtspunten voor beleid’ worden opgesomd het volgende: “Tegelijkertijd is het belangrijk om te onderkennen dat doodswensen en het existentieel lijden dat daaraan ten grondslag ligt, niet altijd oplosbaar zijn.”.

Inderdaad, waar door betere sociale zorg de existentiële problemen die ouderen ervaren, kunnen worden opgevangen, dient het streven daarop gericht te zijn, evenwel is het naïef te veronderstellen dat sociale zorg volstaat om alle categorieën van existentieel lijden op te lossen. De categorieën van existentieel lijden die door Els van Wijngaarden worden onderscheiden, en die zij op uitermate indringende wijze in twee zeer lezenswaardige hoofdstukken heeft beschreven, zijn samen te vatten onder de noemers (i) verlies van verbinding, (ii) levensmoeheid, (iii) worstelen met verlies, (iv) eenzaamheid en (iv) ambivalenties in het leven met een doodswens. Deze vormen van existentieel lijden blijken in meer of in mindere mate aan ‘la condition humaine’ inherent te zijn en kenmerkend voor ‘la condition humaine’ is dat dergelijk existentieel lijden veelal niet ten goede valt te keren.

Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ernstig ziek zijn

Wat valt op in de conclusies van het onderzoek dat het ministerie van VWZ heeft laten uitvoeren naar de grootte van de groep van mensen die buiten het toepassingsbereik van de euthanasiewet valt omdat aan hun doodswens geen of te gering medisch lijden ten grondslag ligt?

Minister de Jonge heeft n.a.v. de conclusies van de commissie Schnabel verder onderzoek gelast naar de problematiek van ouderen die hun leven voltooid achten. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden onder leiding van Els van Wijngaarden en heeft geresulteerd in een rapport genaamd ‘Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ernstig ziek zijn’ dat op 30 januari 2020 is verschenen.

Bij een niet geringe groep ouderen met een doodswens bestaat die wens vaak al een leven lang

Wat blijkt is dat bij een niet geringe groep ouderen de doodswens niet aan hun leeftijd gerelateerd is maar al veel langer bestaat. Daaromtrent wordt in het rapport het volgende opgemerkt: “Op basis van de data uit de vragenlijst valt niet te verklaren waar deze doodswens vandaan kwam, maar een eerdere kwalitatieve studie vond een verband met traumatische jeugdervaringen (Rurup, Pasman, et al., 2011). Deze bevinding lijkt haaks te staan op de gedachte dat de doodswens op hogere leeftijd ontstaat omdat het leven dan als ‘voltooid’ wordt beschouwd.”

Een vraag die hier op haar plaats is, is of er aan een doodswens die reeds uit de kinderjaren dateert altijd een trauma – of te wel lijden – ten grondslag moet liggen. Inderdaad kunnen traumatische jeugdervaringen tot een doodswens leiden maar niet iedere doodswens is gebaseerd op traumatische ervaringen. Kan een eenvoudige (deel-)verklaring niet zijn dat de ene mens met meer vitaliteit en levenskracht de wereld wordt ingeworpen dan de andere? Of is het een gekke gedachte dat er kinderen ter wereld komen waarvan het energielevel niet hoog genoeg is om de uitdagingen aan te gaan waarmee het leven hen confronteert? Simpelweg een vraag van geboren zijn met een volle of met een haperende dan wel een lege accu?

Beschikken over een zelfdodingsmiddel is de meest gekozen behoefte bij mensen met een doodswens

De cijfers in het rapport wijzen uit dat bij mensen met een doodswens hun grootste behoefte er niet in ligt dat een dokter of een levenseindeconsulent of een naaste hen helpt maar dat ze zelf over een zelfdodingsmiddel kunnen beschikken.

Inderdaad is niet verwonderlijk dat autonomie de meest nijpende behoefte is, maar daar valt wel als kanttekening bij te plaatsen dat mensen in hun wens om autonoom over hun dood te beslissen node een gesprekspartner missen om hun doodswens mee te delen. Opvallend is dat veel mensen die van plan zijn de laatste stap in hun leven er een van zelfdoding te laten zijn, nog altijd uit blijken te zijn op wederkerigheid. Diegenen die uiteindelijk hun doodswens met iemand bespreken, gaat het er in diepste wezen om dat zij zich door hun gesprekspartner begrepen weten en – liefst nog – dat deze er op de een of andere manier mee instemt.

Hoe omgaan met het sociaal taboe om een doodswens bespreekbaar te maken?

In het rapport valt te lezen: “Veel respondenten verlangden naar een wettelijke regeling, wat voor hen zou betekenen dat de doodswens beschouwd wordt als ‘iets gewoons’, ‘begrijpelijk’ of ‘gerechtvaardigd’. Ze ervoeren echter ook een sociaal taboe om te praten over hun doodswens en voelden zich in de steek gelaten door de maatschappij en regering (van Wijngaarden, Leget, & Goossensen, 2016).“.

De hiervoor geciteerde bevindingen sporen met de bevindingen van veel levenseindebegeleiders. Kunnen praten over de doodswens en daarin tegemoet gekomen worden met een reddingsmiddel in de vorm van een handleiding om een vreedzame dood te bewerkstelligen, geeft zoveel lucht dat de doodsobsessie regelmatig naar de achtergrond verdwijnt om in veel gevallen in een natuurlijke dood te eindigen.

De oplossing ligt dan ook voor de hand:

Zorg voor een aanbod van levenseindeconsulenten die als gesprekspartner kwalificeren en erken het recht op sterven. Onder ‘recht op sterven’ moet worden verstaan: het recht waarbij iemand met een doodswens die de gevolgen van het uitvoeren van die wens helemaal overziet en in het kader van de uitvoering met de gerechtvaardigde belangen van direct betrokkenen rekening houdt, toegang heeft tot een veilig en betrouwbaar middel dat een vreedzame zelfgekozen dood tot gevolg heeft of dat hij beroep op iemand kan doen die in zijn wens om vreedzaam te sterven, wil bewilligen.