Euthanasie bekeken door de ogen van hen die achterblijven

Voor elkeen die achterblijft is het rouwproces dat volgt op een euthanasie van een nabestaande anders. Kortgeleden hebben Jasmina Mouchrique in ‘Als stilte valt’ en Mieke Maerten in ‘Ik moet nu gaan’ verslag gedaan van wat euthanasie bij een zus respectievelijk een zoon met hen heeft gedaan en hoe zij het proces van ‘laten gaan’ hebben beleefd.
 
Als stilte valt

Jasmina Mouchrique is na een vierjarige opleiding in Gent afgestudeerd als creatief therapeut en begeleidt sindsdien psychiatrische patiënten. Een aantal jaren geleden is bij haar zuster een cyste in de hersenen ter grootte van een tennisbal geconstateerd en aan de operatie heeft zij een Niet Aangeboren Hersenletsel (N.A.H) overgehouden.

De auteur beschrijft hoe de persoonlijkheid van haar zus na die operatie verandert en hoe zij wegkwijnt: het enige waar nog belangstelling voor bestaat zijn haar sigaretten en de afstandsbedienining van de TV. Voor haar familie, vrienden, huisdieren (paard en hond) kan zij na het N.A.H. geen interesse meer opbrengen. Van een geliefde flamboyante verschijning met een druk sociaal leven is het een uitgemergeld, kwijlend en eenzaam wezentje geworden dat wegens asociaal gedrag van het ene naar het andere revalidatiecentrum wordt doorgeschoven.

Haar familie blijft haar door de ogen van voor het N.A.H. zien en houdt hoop.

Zo gaan enkele jaren voorbij. Totdat op een dag:

“Ik zie het niet meer zitten”, zei ze.
“Wat bedoel je”, vroegen we.
“Ik wil niet meer”, vervolgde ze.
“Waarom niet”, vroegen we.
“Omdat ik nooit meer dezelfde zal zijn als vroeger”, zei ze.
Het gesprek hakte er diep in
We hadden alles van nabij meegemaakt, zeker, tot aan de fysieke achteruitgang toe.
Maar bewust een einde maken aan een leven, al dan niet zwaar geschonden, was toch nog een stap te ver.
Het onderwerp kwam niet meer ter sprake, alsof we het angstvallig vermeden

Totdat een mislukte zelfmoordpoging de familie goed door elkaar schudde. Toen begon de zoektocht naar een arts die de euthanasie wilde uitvoeren. Na het doorlopen van vele protocollen was het zover.

Net ervoor hadden we haar proberen te omhelzen, ze had nauwelijks opgekeken.
Maar toen de arts de spuit klaarmaakte, opende ze plots haar ogen en keek ons één voor één even heel bewust aan.
Een blik die tijdloos leek, dwars door merg en been ging en diep raakte.
Alsof ze zei: “Dank je dat ik mag gaan, dat jullie me eindelijk loslaten”.

Veel nabestaanden die bij de euthanasie van een dierbare aanwezig zijn geweest of die de euthanasie van een dierbare moeten regelen, zullen dit herkennen: de dankbaarheid van degene die aan het leven lijdt jegens de ander dat deze hem loslaat.
 
Ik moet nu gaan

Mieke Maerten is op latere leeftijd afgestudeerd in de wijsbegeerte en de moraalwetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Totdat zij met pensioen ging, heeft zij haar werk in de financiële sector met vrijwilligerswerk als moreel consulent gecombineerd. Na haar pensionering is het proces ingezet van het loslaten van haar 36- jarige zoon voor wie zij anderhalf jaar eerder de euthanasie had geregeld.

In een triptiek “ziekte, euthanasie, rouw” wordt achtereenvolgens ingezet met de mededeling van de zoon aan zijn moeder dat hij botkanker heeft, daarna het besef van de moeder dat zij niet langer kan vluchten voor de wens van haar zoon om euthanasie te krijgen, en tenslotte de sluier van rouw waarmee de moeder sinds de dood van haar zoon is omgeven.

Ontroerend, omfloerst en toch geheel ter zake maakt Mieke Maerten ons deelgenoot van het 124 pagina’s tellend gesprek dat ze als moeder met haar overleden zoon voert vanaf het moment dat hij haar vertelt dat hij ziek is:

Ik heb je al meerdere keren moe gezien, maar nu is het anders. Dus zeg ik ook meteen: “Je ziet er echt niet goed uit, ben je ziek?” … en plots: “Mama, ik heb slecht nieuws … ik heb botkanker.” […] “Ik wil geen plant worden voor wie alles moet gedaan worden. Als het te erg wordt, wil ik niet blijven leven mama.”

Wanneer al vrij kort daarna de periode aanbreekt dat alles voor hem gedaan moest worden, houdt zij zich, verankerd in haar rol als verzorger, voor dat zij zich niet mag onttrekken aan de verantwoordelijkheid die zij op zich genomen heeft om zijn ultieme wens in te laten willigen zodra hij kenbaar maakt dat de tijd ervoor gekomen is:

Ik moet zeggen, mijn zoon, dat ik in die periode nooit getwijfeld heb omtrent jouw keuze voor de dood. Je koos voor de dood nu het leven geen leven meer was. Vermits je door je lijf verhinderd werd om voor jezelf op te komen, zag ik het als mijn taak om jou te helpen. … ook met je euthanasievraag. Achteraf valt het voor mij soms niet te vatten dat ik als moeder zo’n vrij actieve rol speelde bij de aanbreng van deze vraag. Ach, er was geen andere weg voor jou jongen. Ik liet je het leven inglijden en nu was de tijd daar om je te helpen pijnloos uit dit leven te glijden.

Nadat het euthanasieverzoek rond was en de huisarts haar nog enkele praktische zaken opgedragen had om de euthanasie zo sereen mogelijk te laten verlopen:

Ik kan hem geruststellen en je euthanasie wordt op zaterdag 13/12 om 11 u gepland. Je bent duidelijk opgelucht, je kan weer gemakkelijker lachen, het is bijna voorbij.

En toen het voorbij was het schuldgevoel dat haar bekroop vanwege de rol die zij gespeeld had in het in vervulling laten gaan van zijn euthanasieverzoek en hoe zij zichzelf tegenover dat schuldgevoel verdedigde:

Nooit vraagt een kind geboren te worden want het wordt niet uit eigen verlangen geboren, maar uit het verlangen of de lust van anderen. Dat jij mijn zoon niets te zeggen had over je geboorte, wil niet zeggen dat ik als moeder niet verplicht ben om je bij te staan in de keuze het leven te verlaten.

Wat overbleef:

Ik schrijf en schrijf … laat mij schrijven mijn kind en bij jou verwijlen. […] Telkens weer rijst de vraag: “Moet ik jouw dood betreuren of moet het leven dat je had, gevierd worden?” Maar in de droefheid kan ik je bij mij houden, in de viering moet ik je fysiek volledig ‘loslaten’. Kan ik dit al? Neen, ik heb meer tijd, meer ruimte, meer stilte nodig en laat dat nu net die dingen zijn die zo moeilijk te vinden zijn, omdat de mallemolen van het leven verder draaien moet.

Het requisitoir van de OvJ in de zaak Catharina A.

Het OM dat aan Catharina A. moord ten laste legt, plaatst de rechtbank voor de vraag of inderdaad het wilsbekwame ik geen vergaand besluit mag nemen voor het wilsonbekwame ik. “Draai het eens om, zegt Wolbert (NVVE), je tekent een euthanasieverzoek als wilsbekwame ik en je wilsonbekwame ik kan dat teniet doen. Willen we dat dan?”

De OvJ kwam op maandag 26 september 2019 welbeslagen ten ijs in de strafzaak die geheel Nederland bezighoudt. Een bloemlezing uit zijn requisitoir.
 
Over de meer dan 200 artsen wier morele weerzin om het leven van een weerloos mens te beëindigen, te groot is

Die morele weerzin is hun goed recht, zij zijn niet verplicht om euthanasie uit te voeren, aldus de OvJ. Maar voor die morele weerzin vinden zij in de wet geen houvast, eveneens aldus de conclusie van de OvJ:

“Een arts mag dus euthanasie uitvoeren bij een patiënt die zijn eerder euthanasieverzoek niet meer kan bevestigen. Bijvoorbeeld bij een patiënt met vergevorderde dementie die niet meer in staat is om een doods- of levenswens te uiten.”
 
Over de visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. niet kraakhelder was

Gehakt wordt ook gemaakt van de door RTE en in de tuchtprocedure naar voren gebrachte visie dat de wilsverklaring van de patiënte van Catharina A. dubbelzinnig en voor meerderlei uitleg vatbaar was, hetgeen aan inwilliging van het euthanasieverzoek in de weg zou staan:

“In de dementieclausule en haar onderliggende euthanasieverzoek heeft patiënte aangegeven dat zij ‘beslist’ niet wilde worden opgenomen in een verpleeghuis. Daarover zijn haar verklaringen kristalhelder. Vanaf dat moment wilde zij in elk geval euthanasie. Dat duidelijke verzoek kan ik goed rijmen met haar wens om vóór die opname nog regie te houden over een eerder euthanasiemoment. Het liefst wilde zij eerder de euthanasie, wanneer zij nog ‘enigszins wilsbekwaam was’ en thuis afscheid kon nemen van haar dierbaren. Dat moment wilde zij dan zelf nog kunnen bepalen. Als die gelegenheid voorbij was en zij werd opgenomen in een verpleeghuis, was het voor haar duidelijk: dan wilde zij in elk geval euthanasie. Dat was voor haar – bot gezegd – een letterlijke deadline. Ik vind de verklaring dus niet dubbelzinnig.”
 
Over de ophef over het smoren van verzet bij de patiënte en de dormicum in haar koffie

Opnieuw gehakt:

“Naast verbale uitingen heeft patiënte ook nog fysieke reacties laten zien, tijdens de uitvoering van de euthanasie. Patiënte is omhoog gekomen en heeft gevloekt bij de injectie van het slaapmiddel; zij heeft terugtrekkende bewegingen gemaakt met beide amen en met haar ogen geknipperd bij het inbrengen van het infuus; zij heeft haar ellenbogen onder haar lichaam gebracht, zich omhoog gedrukt en haar ogen geopend tijdens de intraveneuze toediening van het euthanaticum. Anders dan de RTE meen ik dat de arts deze non-verbale reacties niet hoefde aan te merken als een mogelijke wilsuitdrukking. Volgens deskundige-anesthesioloog Knape waren dit reflexen. Op basis van haar jarenlange ervaring als specialist ouderenzorg in de gesloten zorg voor ouderen met dementie en psychiatrische stoornissen en als SCEN-arts mag deze kennis ook bij de arts worden aangenomen. Die reflexen hoefde zij dus niet uit te leggen als een tegengestelde wilsuitdrukking’
[…]
Met de deskundige en het Tuchtcollege ga ik uit van de medische norm dat de onaangename ingreep van euthanasie zo veilig en comfortabel mogelijk moet worden gemaakt voor de patiënt. Als ik er met de arts vanuit ga dat het euthanasieverzoek voldeed, volgde daaruit ook de instemming van de patiënte met een rustige en veilige uitvoering van die euthanasie in het verpleeghuis, op een door de arts te bepalen moment. Onder die omstandigheden zie ik, net als het Tuchtcollege, geen zinnige reden voor een nader gesprek met deze ernstig demente patiënte over het moment en de wijze waarop de euthanasie zou plaatsvinden. In dit geval zou zo’n gesprek alleen maar grotere angst en onrust hebben veroorzaakt dan waar zij al aan leed. Dat zou in strijd zijn met de medische norm én het verzoek van patiënte om haar leven op een menswaardige manier te beëindigen. Daarom vind ik de uitvoering van de euthanasie – nog steeds uitgaand van de oprechte overtuiging bij de arts van een deugdelijk euthanasieverzoek – medisch zorgvuldig.”
 
Desalniettemin moord als tenlastelegging

Waar is het tussen de patiënte en haar arts dan toch misgegaan?

Kort samengevat houdt dit in de visie van de OvJ verband met het gegeven dat in ons rechtsstelsel de beschermwaardigheid van het leven als hoogste goed geldt. Een patiënt met vergevorderde dementie die verbaal of non-verbaal tot uitdrukking brengt dat hij niet dood wil gaan, wordt door dit hoogste goed van ons rechtstelsel beschermd. Dat leidt ertoe dat aan een wilsonbekwame patiënt met een eerder schriftelijk euthanasieverzoek die nog wel verbaal of non verbaal kan communiceren, om bevestiging van dat euthanasieverzoek moet worden gevraagd, ook al is hij dan al wilsonbekwaam.

Een en ander wordt door de OvJ in verschillende stappen aldus beredeneerd:

“Moet de ene versie van dezelfde persoon tegen de andere versie van zichzelf worden beschermd? Is het laatste woord aan de persoon die bij volle verstand een schriftelijk verzoek heeft opgesteld of aan dezelfde persoon in latere, demente toestand?”
[…]
“Ook als iemand geen waarde meer hecht aan zijn eigen leven en aan een ander vraagt om het te beëindigen, verdient dat leven nog steeds bescherming. Zo redeneert de wetgever. Daarom is het strafbaar [om iemands leven op zijn verzoek te beëindigen].
In dezelfde zin verdient het leven van een wilsonbekwame patiënt nog steeds bescherming, als hij dat leven eerder – in wilsbekwame toestand – heeft opgezegd. Om afstand te doen van zijn recht op leven (door middel van het euthanasieverzoek), moet hij wilsbekwaam zijn. Voor een beroep op zijn recht op leven (of herroeping van zijn eerdere afstand van dat recht) geldt die eis niet. Dat recht komt elk mens, in welke mentale toestand dan ook, in dezelfde omvang toe. Als een demente patiënt een beroep doet op zijn recht op leven, moet die wens worden ingewilligd. Ongeacht het vermogen van de patiënt om de gevolgen van de herroeping van zijn eerdere euthanasieverzoek te overzien. Ongeacht de consequentie dat de patiënt daarmee zijn ondraaglijk lijden verlengt, zonder dat hij daar zelf erg in heeft.”
[…]
“Het systeem van de wet (‘strafbaarheid, tenzij’) en de strekking van de wet (euthanasie
als ultimum remedium) geven reden om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de beschermwaardigheid van het leven: ook naar de wilsonbekwame levenswens moet geluisterd worden. Daaruit volgt de eis dat een arts actief het gesprek moet aangaan met een wilsonbekwame patiënt over zijn doods- of levenswens, zolang hij nog in staat is om die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar te maken. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Er moet sprake zijn van een consistente doodswens, die in lijn is met de schriftelijke wilsverklaring. Alleen dan kan de euthanasie worden uitgevoerd.”
[…]
“Zo kom ik tot de volgende conclusie.
De wilsonbekwame patiënt heeft het laatste woord. Zijn levenswens is doorslaggevend. Als de patiënt die wens (verbaal of non-verbaal) kenbaar maakt, mag er geen uitvoering worden gegeven aan zijn eerdere schriftelijke euthanasieverzoek.
Daaruit volgt een actieve onderzoekplicht van de arts.
Als de wilsonbekwame patiënt nog in staat is om (verbaal of non-verbaal) een wens kenbaar te maken over zijn dood of leven, zal de arts zelf in gesprek moeten gaan met de patiënt over zijn wens tot sterven of leven. Bij wisselende uitingen van een doods- en levenswens komt meer gewicht toe aan de kenbaar gemaakte levenswens. Voor euthanasie bij een communicerende wilsonbekwame patiënt moet sprake zijn van een consistente doodswens, in lijn met de schriftelijke wilsverklaring. “

Het standpunt van het OM luidt dus kort samengevat aldus dat als een patiënt met vergevorderde dementie niet consistent is in zijn doodswens doordat hij behalve veelvuldige doodswensen, ook signalen uitzendt die als levenswensen kunnen worden opgevat, de al dan niet zeldzame levenswensen hoe dan ook boven de veelvuldige doodswensen moeten prevaleren.
 
Stof tot nadenken voor de rechtbank die naar verwachting op 11 september 2019 om 13 u uitspraak doet.

Is het de wilsbekwame ik die tegen de wilsonbekwame ik beschermd moet worden of is het andersom, that is the question whether.

Het betoog van de OvJ laat maar weer eens overduidelijk zien dat er in ons rechtsstelsel tegenover het recht op leven een recht op sterven moet komen; dat een recht op leven een leeg omhulsel is als het leven lijden geworden is en de betrokkene de dood heeft verkozen om aan dat lijden te ontkomen.

De hoop is nu gevestigd op wijze rechters in de gelederen van achtereenvolgens rechtbank, gerechtshof en cassatiehof die het juridisch steekspel waartoe de wetgever van destijds aanleiding gegeven heeft, laten voor wat het is en zich concentreren op deze ene nuchtere vraag: Is de schriftelijke wilsverklaring in de wet gekomen om het wilsbekwame ik tegen het wilsonbekwame ik te beschermen of is het andersom?

Samen sterven

Ouderen overwegen steeds vaker om samen uit het leven te stappen. Bij de stervensbegeleider die zij daarvoor benaderen, vergt dit behoedzaamheid. Niet om te betuttelen maar om te voorkomen dat de een onder te ver gaande druk van de ander handelt.

Met het oog op de publicatie van de artikelen “Euthanasie onder het vergrootglas de wens om samen te sterven groeit” en “Ik wil geen examen doen om dood te gaan” heeft Henk van Ingen aan De Einder de vraag voorgelegd hoe wordt aangekeken tegen verzoeken om begeleiding bij duo-euthanasie, d.i. de wens van een partner om samen met zijn wederhelft met behulp van vreedzame middelen uit het leven te stappen.

Het antwoord is geweest dat onze eerste reactie er één is van grote behoedzaamheid omdat ons blijkt dat daar met regelmaat verzoeken tussen zitten waarbij er geen uitgebalanceerde wederzijdse afhankelijkheid is en een der partijen een druk op zijn wederhelft uitoefent waaraan die wederhelft moeilijk weerstand kan bieden. Veelal gaat het hier om onbedoelde druk die in een jarenlange relatie een vanzelfsprekendheid geworden is. Het koppel zelf is zich er niet meer van bewust dat één van hen om welke reden dan ook meer dan de ander zijn/haar invloed laat gelden, bijvoorbeeld omdat hij/zij zich veel duidelijker of gemakkelijker over de eigen wensen en behoeftes kan uitdrukken.

Soms blijkt meteen al uit de formulering van een van een koppel afkomstige hulpvraag dat er daarbij één persoon is die de lead heeft en de ander daar gehoor aan geeft zonder dat zijn of haar verlangens ook maar eenmaal boven tafel komen. Soms wordt gaandeweg een gesprek zichtbaar dat de rollenverdeling tijdens het huwelijk/partnership altijd al zo geweest is dat de een zich naar de ander schikt. Daar heeft De Einder geen oordeel over; dat is de manier waarvoor het koppel gekozen heeft zijn relatie vorm te geven. Maar soms gaat het ook te ver.

Zo gebeurde het een keer dat een dochter van een donerend echtpaar De Einder benaderde met het verzoek om naar haar ouders geen nieuwsbrieven meer te sturen omdat haar moeder haar vader gek maakt met een beroep op de afspraak die zij ooit gemaakt hebben om samen dood te gaan. “Mijn moeder wil niet verder, en als kinderen hebben we er vrede mee dat zij allebei over de middelen beschikken om er uit te stappen, maar mijn vader is nog lang niet uitgeleefd en we zien hem kapot gaan aan zijn moreel besef dat hij met haar mee moet gaan. Hij kan dat aanhoudend beroep van haar op hem niet aan, dus hij is dan ook kwaadschiks van plan om het te doen en dat is de schuld van al die right to die bewegingen”.

In gevallen waarbij van een dergelijke druk blijkt, zullen de consulenten van De Einder meer dan gebruikelijk bedacht zijn op (veelal) stilzwijgende signalen van een wederhelft die er op wijzen dat hij/zij t.a.v. zijn/haar partner om tegengas verlegen zit. Alsdan is het aan de consulent om hem/haar bij het geven van tegengas te steunen. Dat is geen betuttelen, maar getuigt van goed hulpverlenerschap.

Van een andere orde is de situatie waarbij een der partners in aanmerking komt voor euthanasie en de andere partner niet alleen wil achterblijven. Eveneens van een andere orde is de situatie waarin een der partners in aanmerking komt voor euthanasie en hij/zij de andere partner uit bezorgdheid niet alleen wil achterlaten.
De relevante vragen van de consulent zijn hier:
Waarom wil iemand niet alleen achterblijven, speelt hier anticipatie op het verlies en de rouw een rol?
Waarom wil iemand de ander niet alleen achterlaten, houdt dit verband met het besef dat de ander het alleen niet redt? – een situatie die zich regelmatig aandient bij terminale partners die als enige mantelzorger voor hun demente wederhelft zijn overgebleven.
Ook: zit de onevenwichtige afhankelijkheid al jarenlang in de relatie ingebakken en hebben beide partners daar vrede mee? Vóelt de achterblijvende partner zich alleen niet tegen het leven opgewassen of is hij/zij daadwerkelijk zonder zijn/haar partner niet tegen het leven alleen opgewassen, bijv. doordat de achterblijvende partner een toekomst van grote afhankelijkheid van “vreemden” voor zich ziet en dat niet wil meemaken?
Het helder krijgen van de overwegingen waarop de wens van het echtpaar is gebaseerd om samen te sterven, is essentieel in een weloverwogen keuzeproces en hoort tot de kerntaken van de consulent.

Wanneer een echtpaar met een gezamenlijke doodswens bij De Einder aanklopt, wordt het ook tot de taak van de consulent gerekend om vragen te stellen die met de achterblijvende kinderen en kleinkinderen verband houden. Die verliezen immers in een klap beide (groot)ouders waarbij daarbovenop speelt dat het om een welbewuste eigen keuze van die (groot)ouders gaat. Hoe vertalen zij dit signaal? Hoe zullen (klein)kinderen ermee omgaan dat hun (groot)ouders er opeens samen niet meer zijn? Welke boodschap voor het leven halen zij uit een dergelijke ingrijpende gebeurtenis?
Uiteraard zijn voor hen die achterblijven alle met de duo-euthanasie samenhangende omstandigheden van belang. Dat (groot)ouders die negentig jaar geworden zijn, uit het leven stappen, valt gemakkelijker te begrijpen dan wanneer het (groot)ouders betreft voor wie de pensioengerechtigde leeftijd nog maar kortgeleden is aangebroken. De ervaring wijst uit dat hierover het gesprek met een consulent aangaan, veelal uitmondt in een gesprek tussen (groot)ouders en (klein)kinderen waarbij wederzijds begrip ontstaat.

Wilsverklaring van een parkinsonpatiënt

Henk Blanken

In De Groene en in De Correspondent heeft Henk Blanken die als parkinsonpatiënt voor dementie vreest, zijn wilsverklaring opgetekend. Een aangrijpend verhaal waaruit de noodzaak van hulp door dierbaren bij zelfdoding blijkt.

Twee kerncitaten van Henk Blanken in De Groene en in De Correspondent om bij stil te staan.

“Ik wil niet te vroeg voor euthanasie moeten kiezen. Ik wil pas dood als ik niet meer wéét dat ik leef, als ik een schim ben geworden van de man die ik was, een morsige gek met wie ik alleen nog een fiscaal nummer deel. Daarom vraag ik mijn dokter mij te laten sterven – niet zo lang ik nog om euthanasie kan vragen, maar juist als ik dat niet meer kan. Niet vóórdat ik wilsonbekwaam word maar ómdat ik mijn verstand verloor. En ik hoop dat mijn lief – die ik daartoe nu machtig – zal beslissen wanneer ik er niet meer had willen zijn. Zij zal weten wanneer ze mijn arts moet vragen mij te laten gaan.”

“Wat menswaardig is, laat zich niet vaststellen met een stethoscoop. Of ik nog gelukkig ben als ik diepdement in een stoel hang, en af en toe huil, kan geen dokter bepalen, we mogen het niet eens van haar verwachten. Als ik zelf kan beschikken over mijn levenseinde, wil ik dat recht ook kunnen delegeren aan een naaste. Ik wil mijn lief kunnen vragen als mijn vertegenwoordiger het moment te kiezen waarop ik had willen sterven. Dat doet zij nu ook al wanneer ze een arts verbiedt mij nog verder te behandelen – dat hebben we al wel bij wet geregeld.”

Denk erover na. Reageer erop. Stuur een mail naar info@henkblanken.nl

De opmars van de zelfredzame burger

Goed beargumenteerd laat Adjiedj Bakas zien dat het medische, politieke en juridische debat over (zelf)euthanasie bij voltooid leven tien jaar achter op de feiten loopt. De zelfredzame burger van nu laat zich niet meer door de medische stand of de politiek of het OM voorschrijven wat hij met (het eind van) zijn leven aan moet.

De Einder kan bevestigen wat Adjiedj Bakas in zijn boek ‘Ziel in de Zorg’ en in zijn column schrijft, namelijk dat steeds meer hulpvragers hun levenseinde in eigen hand nemen en niet meer accepteren dat de zeggenschap daarover in andere handen dan deze van de betrokkene wordt gelegd.

De Pil van Drion koopt de burger straks gewoon in webshop AliExpress om daarna vrolijk te gaan hemelen. De regelgeving op het gebied van euthanasie en (hulp bij) (zelf)euthanasie is derhalve achterhaald. Zij behoeft een grondige revisie die met de zich veranderende tijdsgeest rekening houdt en daarop sneller inspeelt.

Niet dat daarom aan de euthanasiewet hoeft te worden getornd: die is er voor al diegenen die niet in staat zijn zelf hun leven te beëindigen en die daartoe een beroep op een arts willen of moeten doen.

Al diegenen evenwel die het zelf, zonder van de hulp van een ander afhankelijk te zijn, kunnen of willen doen, zijn gebaat bij een wet waarin stervensbegeleiding aldus wordt geregeld dat de stervensbegeleider bij wie (voorlichting over en begeleiding bij het innemen van) een betrouwbaar en vreedzaam dodelijk middel kan worden verkregen, niet mag weigeren aan het verzoek van de aanvrager gevolg te geven tenzij om zwaarwegende redenen.

Als zwaarwegende redenen daarbij kunnen slechts gelden (i) dat de aanvrager (nog) niet alle consequenties van zijn zelfdoding overziet (hij/zij zou tot een ander besluit zijn gekomen als het totaalplaatje in kaart zou zijn gebracht) en/of (ii) dat met zijn/haar zelfdoding onevenredige schade aan nabestaanden wordt toegebracht.

Meer dan aan deze twee voorwaarden toetsen, mag een bij wet geregelde stervensbegeleider niet doen. Zodra aan die twee voorwaarden is voldaan, is hij wettelijk verplicht om de doodswens van de aanvrager te honoreren.

www.bakas.nl

Gedachten bij de zelfdoding van Huib

Een drietal beschouwingen In Memoriam bij ‘De oproep van een zelfmoordenaar’ zoals Huib die heeft opgetekend in het Manifest dat hij na zijn zelfdoding bekend wilde laten maken, van de hand van de consulent die hem begeleid heeft, de waarnemend casemanager van De Einder die hij als eerste aangeschreven heeft en de ooggetuige die hem in zijn laatste uren tot steun is geweest.

Machteloosheid

Hoewel ik, vooral door het oog in oog contact dat ik met Huib heb gehad, ervan doordrongen ben dat hij de juiste beslissing genomen heeft, springen mij toch weer de tranen in de ogen als ik zijn Manifest lees. Ik vraag me af “waarom tranen?” en realiseer me dat het tranen van machteloosheid zijn.

Net als de andere consulenten van De Einder beleef ik het altijd als verdrietig als iemand die zijn intiemste gedachten met mij deelt, zijn of haar leven beëindigt. Door die intieme gedachten word je geconfronteerd met de ambivalentie en angst die denk ik ieder mens kent die zelfgekozen, dus “vrijwillig”, het leven achter zich wil laten en dat voel ik als verdrietig.

Mijn gevoel van machteloosheid botst met het woordje “vrijwillig”: wat is er vrijwillig aan een dood die gekozen wordt om aan lijden te ontkomen?

En terwijl ik mij die vraag stel, valt mij op dat als het lijden verband houdt met lichamelijke pijn waar geen remedie voor is, ik veel minder door machteloosheid wordt overvallen: als mens weten we dat ons lichaam eindig is en kunnen we maar hopen dat die eindigheid niet met al te veel ellende gepaard gaat; wanneer dat wel zo is, dan aanvaarden we dat aan die lichamelijke pijn een halt wordt toegeroepen door iemand vredig te laten inslapen.

Iemand geestelijk pijn zien lijden, maakt mij opstandig: ik wil diep van binnen niet geloven dat daar geen remedie voor is. Het probleem bij geestelijk lijden is dat het voor anderen vaak veel moeilijker te begrijpen valt en dat het voor diegene die er onder lijdt veel moeilijker te voorspellen is of het lijden ooit ophoudt. Deel van de pijn is het gevoel dat het lijden nooit zal ophouden.

Wanneer je als consulent geconfronteerd wordt met iemand die geestelijk lijdt en die eigenlijk alleen maar dood wil omdat de dood als enige weg wordt gezien om aan de pijn te ontsnappen, dan voel je je buitengewoon machteloos. Hulp bij geestelijke pijn vraagt geduld, liefdevol begrip en acceptatie. In mijn gesprekken met Huib heeft hij mij verteld hoezeer hij dat heeft gemist.

Mijn oog valt in dat verband op wat er daarover in Huib’s Manifest te lezen valt: “Feit is dat koestering, onvoorwaardelijke acceptatie en liefdevol begrip niet te koop zijn en een psychiatrische behandeling – of wat voor andere aanpak ook die deze drie ingrediënten mist – kan aan deze lacune niets verhelpen”.

In het intakegesprek dat we hebben gevoerd, heeft Huib dit aldus toegelicht dat hij zelf psychiater en psychotherapeut is geweest en dus weet waar als psychiater en psychotherapeut zijn grenzen – in zijn woorden: “zijn echte beperkingen” – lagen.

Vooral machteloos voelde Huib zich bij mensen die niemand hebben tegenover wie zij hun lijden kunnen uiten of bij mensen die zich in hun lijden niet begrepen voelen, zoals Huib zich lang niet begrepen heeft gevoeld; die niet durven te praten over hun doodsgedachten zoals Huib daarover niet durfde te praten; die van hulpverlener naar hulpverlener zwerven zoals ook Huib vele hulpverleners in zijn leven gekend heeft die zijn geestelijke pijn miskenden.

Het is het telkens weer horen van deze verhalen in gesprekken over de zelfgekozen, “vrijwillige” dood wat mij en mijn collega consulenten machteloos en verdrietig maakt. Zoals het Huib machteloos en verdrietig maakte tot hij uiteindelijk besloot dat het woord zijn macht was.

Consulent van De Einder die aan Huib de informatie gegeven heeft waar hij om vroeg
 

Loslaten

Oog in oog contact heb ik met Huib niet gehad maar wel las ik – bij afwezigheid van de casemanager – als eerste de brief die Huib naar De Einder schreef. Vanaf dat moment tot enkele uren voor zijn dood, hebben we een intensieve emailwisseling onderhouden, lange telefoongesprekken gevoerd en zelfs via whatsapp gegrapjast.

Ook ik voel tranen bij zijn heengaan. Niet omdat hij, vanwege zijn uitdrukkingsvaardigheid, meer in het oog sprong dan andere hulpvragers: tragiek valt immers niet te wegen en is bij alle hulpvragers even groot.

Waarom dan wel?

Omdat De Einder hem niet kan geven waaraan het hem ontbeert: “koestering, onvoorwaardelijke acceptatie en liefdevol begrip”. Die ingrediënten, zo legde hij mij uit, had hij “vierentwintig uur op vierentwintig uur nodig en zoiets valt niet op te brengen voor iemand die geen eeuwige trouw kan beloven”.

Huib vroeg mij om dat over te brengen aan Jan Mokkenstorm, de oprichter van 113 Zelfmoordpreventie, hetgeen ik heb gedaan. Jan Mokkenstorm legde uit dat hij niet in alle gevallen tegen euthanasie is en dat zijn stichting er is om iemand niet radeloos en eenzaam door zelfmoord te laten sterven.

Toen ik dat aan Huib overbracht, was zijn reactie: “Dan past het om op een gegeven moment iemand te laten gaan. Stem er mee in en sta toe dat hij/zij zich van het leven beneemt want dat loslaten, die toestemming om heen te gaan, is voor de betrokkene goud waard”.

Waarnemend casemanager van De Einder
 

Ik laat je gaan

Ik was erbij toen Huib heenging. We hadden om 19u afgesproken maar Huib, die wist dat ik de hele dag had vrijgehouden, wilde zo lang niet wachten en toen ben ik om 15u naar hem toegegaan. Huib was klaar met leven en wilde niet te lang meer talmen met het innemen van het drankje.

Wat ik voor hem heb kunnen doen, geeft mij een goed gevoel. Onze vriendschap dateert van ruim twintig jaar geleden. Toen al was hij in een heftige strijd verwikkeld om overeind te blijven. Hij heeft van alles geprobeerd om eruit te komen. Als arts kon hij zichzelf medicatie voorschrijven en alle nieuwe medicijnen die op de markt kwamen, probeerde hij uit. Uiteindelijk de elektroshocks. Maar ook die werkten niet, terwijl hij er wel vanuit was gegaan dat zij hem uit zijn lethargie zouden halen. Na de elektroshocks was het voor hem genoeg. Van dan af is hij gaan onderzoeken hoe hij eruit kon stappen.

Maar heel lang is hij strijdvaardig geweest. Hoewel hij toch wel erg onthecht was. Liefde, vreugde, al die dingen die een normaal mens in de maatschappij ervaart, waren niet voor hem weggelegd. Hij bedacht van alles dat hem van zijn eenzaamheid af zou kunnen leiden, bouwde een grote vriendenkring rondom hem op en ontving veel bezoek, maar zodra dat weer weg was, kwam het zwarte gat en op een gegeven moment sta je helemaal buiten de samenleving.

Ik heb hem gezegd dat ik het verstond; dat, als je alles hebt geprobeerd, het een keer ophoudt. Daarvoor was hij mij zichtbaar dankbaar. Hij dacht over veel dingen heel diep na, een ontzettende zelfreflectie en nooit in een opwelling iets zeggen of doen dat hij niet eerst vanaf alle kanten had bekeken. Zijn overwegingen om er een eind aan te maken, daar kon ik geen speld tussen krijgen.

Huib hechtte er erg aan dat ik hem begreep. En dat anderen hem begrepen, dat mensen die van hem hielden, achter zijn besluit stonden. Hun erkenning dat hij het juiste besluit genomen had, luchtte hem op. Hij was naar hun toestemming op zoek. En zijn prestatie was dat hij die heeft gekregen.

Ik heb zelf een depressieve periode doorstaan maar ik slaagde er niet in om over te brengen hoe ik ervoor stond. Huib daarentegen kon met woorden de vinger op de zere plek leggen. En uitleggen dat als datgene wat voor hem hoogstnoodzakelijk is, niet voorhanden is en de perspectieven gering zijn dat het ooit voor hem voorhanden zal komen, anderen niet van hem mogen vergen dat hij hun comfortzone respecteert en voornamelijk om die reden geacht wordt eindeloos door te modderen.

Ooggetuige

Oproep van een zelfmoordenaar

Een 76-jarige gepensioneerd psychiater/psychotherapeut tevens voormalig IGZ-Inspecteur legt getuigenis af van zijn 25-jarige martelgang als bipolaire patiënt met frequente suïcidale perioden. Zijn dood zoeken in ophanging vond hij voor zijn talrijke vrienden en vriendinnen te confronterend en te veel een persoonlijke afgang. Zo bestond hij niet in hun ogen en zo wilde hij ook niet herinnerd worden.

 

Manifest van een psychiatrisch gediagnosticeerde zelfmoordenaar

Voortraject

Op 23 maart 2019 heb ik aan Stichting De Einder als volgt geschreven:

Beste mensen,

Ik heb aan een vrouwelijke collega en vriendin die als arts in de Levenseindekliniek werkt, de vraag gesteld welke weg de beste is om aan zelfeuthanasiemiddelen te komen en zij heeft mij op het bestaan van jullie stichting gewezen.

Het kluisje van de CLW heb ik in huis, maar het is de vraag op welke termijn een middel of het zogenaamde geheime Middel X beschikbaar komt.
Ik ben als (gepensioneerd) psychiater tegen de volledig ongecontroleerde beschikbaarheid van euthanatica, d.w.z. ik ben tegen vrije toegang tot zelfdodingsmiddelen zonder inschakeling van deskundige consulenten.
Er moet m.i. altijd een deskundige consulent betrokken zijn bij het verstrekken van informatie om in het bezit van zelfdodingsmiddelen te kunnen komen.
Daarom ben ik het dus, hoewel lid van CLW, eens met de ingreep van de overheid om de uitdeling van Middel X te blokkeren.
Als psychiater in opleiding heb ik op de EHBO van een academisch ziekenhuis teveel patiënten met een zelfdodingspoging gezien die na een nacht opname de volgende dag weer naar huis konden vertrekken, al dan niet met psychiatrische nazorg.
Eenvoudige vrije verkrijgbaarheid kan leiden tot een behoorlijk aantal impulssuïcides.
Nu kost het gelukkig moeite om aan een dodelijk middel te komen.

De reden dat ik uiteindelijk de stap zet om jullie te benaderen is het zoveelste recidief van mijn depressie met suïcidaliteit sinds 25 jaar, in het kader van een genetische bipolaire stoornis.
De huidige depressie is vrij snel ontstaan na een ECT behandeling met 20 shocks eind 2017.
Ik heb de stap naar mijn psychiater voor herhaling van ECT uitgesteld – met als gevolg een vreselijke periode tot aan nu – omdat de ECT enorme geheugenschade heeft opgeleverd, zodat ik mijn hobby’s niet goed meer kan oppakken.
Binnenkort ga ik wel weer naar mijn psychiater, maar ik heb besloten tot een tweesporenbeleid, d.w.z. ik neem nu ook daadwerkelijke stappen richting zelfdoding.

Vrienden die mijn lange lijdensweg kennen en over invoelingsvermogen beschikken (vooral als ze zelf een ernstige depressie of een andere ingrijpende psychiatrische stoornis hebben doorgemaakt) steunen mij in deze stap en wensen mij toe dat (tezijnertijd) aan mijn ellende een einde komt. Die ellende is volgens mij, naast de nu onbehandelbaar gebleken depressie, tevens te wijten aan een altijd al bestaande basic mistrust die verergerd is door het beëindigen van mijn laatste relatie in 1989 met een vriend die veel voor mij betekend heeft.

Basic mistrust is mijn manier van zeggen voor wat mij ontbreekt. De term slaat op het tegenovergestelde van basic trust, een term die is ingevoerd door de psychoanalyticus H. Erikson (1902-1994). Basic trust staat voor “basisvertrouwen”, “oervertrouwen”of “basaal vertrouwen”. Basic trust blijkt in de psychoanalytische literatuur bekend te zijn, zie Harry Stroeken, Nieuw Psychoanalytisch Woordenboek, 2000: “Als dit basisvertrouwen ontbreekt of tekortschiet, uit zich dat in de volgende verschijnselen: Het niet voelen van vaste grond onder de voeten, zij zijn als een emmer zonder bodem. Wantrouwen uit angst beheerst hen”.

Dat die basic mistrust mij nu zo’n parten speelt, houdt er vermoedelijk mee verband dat naarmate mijn hersenen ouder worden, ik minder in staat ben om aan dat gevoel van basic mistrust dat gedurende mijn hele leven aanwezig is geweest, weerstand te bieden.

Ik vergelijk mijn huidige toestand met mensen die achter elkaar aardbevingen meemaken. Ben je opgekrabbeld en dan stort het kaartenhuis weer in elkaar en dan weer opkrabbelen…. Op een bepaald moment is de rek eruit. Zo stoppen mensen ook bij de zoveelste chemo, het is genoeg geweest, dan maar dood. Voor mijn basic mistrust is er trouwens überhaupt geen haalbare therapie voorhanden (althans er is wel therapie beschikbaar om basisvertrouwen op te bouwen maar dat vergt een intensieve langdurige behandeling en daar staat mijn leeftijd en het gemis van veerkracht aan in de weg terwijl bovendien het litteken toch niet kan worden weggepoetst). Dus spelen alsmaar dezelfde doodsgedachten door mijn hoofd.

Sinds in 1989 een eind kwam aan de relatie met mijn vriend ben ik alleenstaand en dat kan ik eigenlijk niet verdragen. Er kwamen vanaf dan ook voortdurend verlieservaringen bij. Zo heb ik ten gevolge van mijn bipolaire stoornis in 1994 mijn werk moeten opgeven en werd ik met diverse sterfgevallen binnen de familie en in mijn (boezem)vriendenkring geconfronteerd.

Voor de duidelijkheid: ik heb totdat mijn laatste relatie op de klippen liep altijd samengewoond.
Het vinden van een partner is voor mij nooit een probleem geweest, ik ben behoorlijk sociaal, maar met diverse somatische handicaps gaat dat nu niet meer zo gemakkelijk, zeker als je vaak ernstig depressief bent.
Het alleen zijn is gezien mijn preverbale problematiek (= basic mistrust) heel erg moeilijk te verdragen. Dat merkte ik al op jonge leeftijd: als een relatie was verbroken, dan voelde ik mij super ellendig door het alleen zijn en schaamde mij er zelfs voor. Goede vriendschappen lenigen mijn existentiële eenzaamheid niet of nauwelijks. En dan wordt het leven steeds vaker en heftiger een hel, leidend tot frequente suïcidale gedachten en verder wil ik niet speculeren.

Feit is dat koestering, onvoorwaardelijke acceptatie en liefdevol begrip niet te koop zijn en een psychiatrische behandeling – of wat voor andere aanpak ook die deze drie ingrediënten mist – kan aan deze lacune niets verhelpen.

De “hel” is er overigens beslist niet constant, integendeel, maar het vooruitzicht dat een goede periode weer gevolgd zal worden door een slechte is voor mij niet meer te verdragen.

Ik voel mij inmiddels totaal gesloopt en zie gezien mijn leeftijd (geboortedatum 4 mei 1943) en als incel (involuntary celibate ten gevolge van impotentie) geen toekomstperspectief meer.
Vanaf medio 2015 heb ik een korte periode gekend dat ik in orde was, maar dat was het gevolg van een hypomanie.
De valkuil van mijn depressie is dat het een zogenaamde atypische depressie is met “mood reactivity”.
Als ik suïcidaal opsta – en met ontzettend veel moeite gedoucht heb omdat ik bezoek krijg of beloofd heb om op bezoek te gaan – klaar ik op tijdens het contact met anderen.
Men merkt dan vrijwel niets van mijn depressie en ik voel mijzelf dan ook vrijwel normaal.
Als ik vervolgens alleen ben, gaat het daarna vrij snel weer hopeloos mis.
Zo had ik bijvoorbeeld gisteren, 22 maart 2019, het maandelijkse uitstapje met mijn “museumvriend”. Ik kwam “goed” thuis en had op straat nog even een leuk contact met mijn buren. Vervolgens naar interessante TV-programma’s gekeken, waarbij ook mood reactivity plaatsgevonden heeft. En dan trap ik daar na 25 jaar nog steeds in: “Wellicht maak ik nu weer een spontaan herstel mee” (Dat is in het verleden een paar keer gebeurd. Ik heb ook jarenlange perioden gekend dat ik vrij goed was zelfs zonder medicatie. Sinds het recidief dat in 2015 begon, blijk ik antidepressiva niet meer te verdragen en vandaar de ECT eind 2017).
In weerwil van alle mood reactivity van gisteren was het vanochtend, 23 maart 2019, bij het wakker worden dus weer totaal mis: Zo wil en kan ik niet verder leven. Vandaar deze email.

Ik heb al praktische maatregelen genomen in verband met mijn overlijden.
Om mijn erfgename te ontlasten met de afwikkeling van de nalatenschap heb ik bureau Cretio ingeschakeld.Met dit bureau heb ik zeer goede ervaringen opgedaan toen een ongehuwde zus van mij overleed in 2011.

Ik heb U een globaal overzicht gegeven om de consulent waarmee ik graag wil spreken van tevoren reeds een beeld te geven van wat er speelt.
Ik ben bij mijn beste weten donateur van De Einder, maar lees weinig informatie, ook niet van NVVE en CWL.
Ik heb daar geen zin in en moet zuinig omgaan met mijn beperkte energie.

Tijdens mijn werkzame periode als psychiater en Inspecteur IGZ ben ik vaak betrokken geweest bij euthanasiekwesties.
Heb zelf in 1978 aan mijn eigen vader – in het geheim natuurlijk vanwege de toenmalige strafbaarheid – euthanasie verleend.
Dat had ik hem plechtig beloofd en ik ben blij dat ik dit voor hem heb kunnen doen.
Dus (zelf)euthanasie is geen onbekend terrein voor mij.

Vriendelijke groeten,

Huib van Oosterom

Verstuurd vanaf mijn iPad

Traject

Toen ik enkele dagen na het verzenden van bovenstaande email aan De Einder een consult bij mijn psychiater had, ben ik door iemand van De Einder gebeld met wie ik na afloop van het psychiatrisch consult uitgebreid telefonisch contact heb gehad. Mijn psychiater heb ik, gezien de combinatie van de nu therapieresistente depressie en de basic mistrust, van mijn voornemen om uit het leven te stappen op de hoogte gesteld. Hij begreep dit en verzette zich niet tegen mijn stappen richting zelfeuthanasie. Hij gaf te kennen dat behandeling van een gestoorde basic trust zeer moeilijk is en op mijn leeftijd niet meer mogelijk.

Wel heeft hij nog een poging ondernomen om mij op het spoor te zetten van de officiële euthanasieroute via de huisarts. Maar dat traject is uitgesloten. Mijn huisarts is moslima en de Levenseindekliniek heeft lange wachttijden. In de staat van hopeloosheid, uitzichtloosheid, verlatenheid en ongeborgenheid waarin ik mij al zolang bevind, kan ik al die protocollen die zullen moeten worden doorlopen indien ik voor de officiële route kies – en vooral de onzekere uitkomst daarvan – niet aan.

Met een consulent van De Einder heb ik kort na het bezoek aan mijn psychiater een langdurig tête à tête gesprek gevoerd en ben ik de daaropvolgende twee maanden in veelvuldig telefonisch en schriftelijk contact geweest. Zo werd mij duidelijk welk traject te bewandelen om in het bezit te komen van het middel dat artsen gebruiken voor hulp bij zelfdoding.

In het tête à tête gesprek heb ik verteld over mijn ervaringen in de reguliere therapie waar voor de menselijke tragiek vaak te weinig oog is en waarin over het algemeen veel te technisch, instrumenteel en met afvinklijstje wordt gewerkt. In mijn visie kan het geen kwaad om de dieptepsychologie in ere te herstellen bij de diverse opleidingen en mag naar mijn smaak het gespeculeer over neurotransmitters, beeldvormende technieken etc. meer naar de achtergrond verdwijnen ten faveure van echt doorleefde aandacht voor de mens als persoon. De Einder consulent was aangenaam verrast dat mijn huidige psychiater humaner en empathischer blijkt dan zijn voorgangers die, door hun gebrek aan invoelingsvermogen, het patiënten zoals ik zo moeilijk maken.

Het was een grote opluchting toen eindelijk de postbode de dodelijke middelen bezorgde. Één van de twee flesjes bleek gebroken te zijn waardoor ik niet meer over de benodigde hoeveelheid beschikte zodat ik een nabestelling moest plaatsen. In afwachting daarvan heb ik mij in steeds verdergaande onthechting op mijn einde voorbereid.

Dat traject en hoe ik ben gaan onthechten, ontlokken mij de volgende beschouwingen:

Sinds ik de benodigde medicijnen besteld heb, is een ongekende rust over mij heen gekomen. Dat neemt niet weg dat ik ook talloze momenten van ambivalentie ken.

Het is een bizarre situatie: mijn dood voorbereiden terwijl ik vaak nog wil blijven leven, hoe moeilijk en vaak onleefbaar het meestal ook moge zijn.

Om rust te krijgen wil ik alles duidelijk en correct geregeld hebben, anders blijf ik malen.
Daarom probeer ik met regelmaat zo goed mogelijk in het vizier te krijgen wat er met mij aan de hand is. De toenemende duidelijkheid draagt bij aan rust, maar twijfel is nooit definitief weg te nemen en manifesteert zich voortdurend.

Toen ik op 27 maart 2019 een bijeenkomst van de Remonstrantse Gemeente Rotterdam bijwoonde, werd de Bezinningsbrief Voltooid Leven van De Remonstrantse Broederschap behandeld die terug te vinden is op hun website www.remonstranten.nl. Door die brief heb ik veel begrip gekregen voor mensen die hun leven op somatische of psychische gronden als voltooid beschouwen en over de zogenaamde pil van Drion willen beschikken.

Op 31 maart 2019 ben ik met de vriend die mij tot het laatst gaat bijstaan naar de plaats gereden waar ik mijn jeugd heb doorgebracht. S’ Avonds schreef hij mij een mail waardoor ik mij in de kern begrepen voelde. Ik citeer wat hij nagenoeg “waardenvrij” constateerde: “Het strijdvaardige is er niet meer bij door je leeftijd, lichamelijke kwalen en nog zoveel meer. Ik zie jou al vanaf eind jaren 90 strijden, hoop putten uit, medicaties proberen, vallen en weer opstaan. Op een gegeven moment is de koek op. Bijzonder aan jou is dat je het al zo lang volhoudt. Nooit klagen. Accepteren van je lot op eredivisie niveau. Echt heel veel respect voor”.

Aan De Einder schreef ik op 4 april 2019 zelf als volgt: “Het is geweldig om door jullie te woord gestaan te worden met optimale empathie en deskundigheid. Dat de grote impact van vroege stoornissen bij het ouder worden (verlieservaringen met name), die aan sommige van mijn vrienden niet is uit te leggen, werd herkend en bevestigd, was een grote verademing voor mij. Ik ga daar niet in zwelgen, nooit gedaan, maar het is momenteel een nog serieuzer onderdeel van mijn afwegingen inzake de toekomst. Nu volgt een fase van praktische handelingen en daarna freewheelen”.

Aan “freewheelen” was ik toe, zo leid ik af uit de mails die ik na ontvangst van de eerste zending medicijnen ben gaan versturen. Met freewheelen bedoel ik dat ik mij niet meer beter en sterker voor wil doen dan ik ben. Altijd heb ik afgezien van klagen en zelden heb ik het achterste van mijn tong laten zien, maar mij blijven inhouden over de wanhoop waaraan ik al zolang ten prooi ben, doe ik niet meer. Zo heb ik op 16 april 2019 een stevig besluit genomen toen ik als volgt aan een boezemvriend mailde: “Ik ga voortaan niemand meer sparen over hoe de vork in de steel zit. Ben nu ook niet meer van plan het innemen nog erg lang uit te stellen, want ik ben totaal uitgeput, afgepeigerd en levensmoe, maar dat kan veranderen”.

Ondanks dat ik grote behoefte aan onthechting ben gaan voelen, meen ik desalniettemin dat het mijn plicht is om voor mijn beroepsgroep een manifest ten behoeve van lotgenoten achter te laten. De Einder kwam eind april 2019 met het voorstel een interview aan een redacteur van het Humanistisch Verbond te geven. Ik ben daarop ingegaan maar moest al bij de voorbereiding daarvan constateren dat mijn accu te leeg was om dat aan te kunnen.

Nadat ik kort voor mijn overlijden tegenover vrienden de wens heb uitgesproken dat euthanasie langs reguliere weg binnen mijn beroepsgroep meer bespreekbaar gemaakt zou moeten worden, heb ik aan De Einder vrij spel verleend om op de wijze die zij het meest geschikt achten, aandacht voor het onderhavig Manifest te vragen.

De afgelopen weken heb ik mijn dagboeken vernietigd, mijn mails gewist, afscheidsbrieven aan bekenden geschreven, vrienden opgezocht en mee uit eten genomen, vrienden ontvangen en een keuze laten maken uit mijn boekenverzameling, en verder zo ongeveer alle mogelijke zaken die vóór mijn overlijden kunnen worden geregeld, zo veel als haalbaar was afgehandeld.

Op 8 mei 2019 heeft een vriendin mij naar mijn geboortedorp gereden. Dat ik onthecht ben moge blijken uit het feit dat ik van mijn wortels afscheid genomen heb en daar rustig onder bleef en kon genieten van het uitzicht en herinneringen. Mijn favoriete restaurant aldaar was helaas gesloten, maar ik heb de eigenaar (die ik goed ken) nog even op het parkeerterrein kunnen groeten. Mijn vriendin was emotioneel en huilde, maar ik niet. Zij noemde mij sereen. We zijn vervolgens naar een ander favoriet restaurant aan een plas met een schitterend uitzicht gereden. Heb herinneringen opgehaald aan de vele conversaties die ik daar op het terras in gezelschap van vrienden heb gevoerd en aan de jarenlange wekelijkse wandelingen (toen ik dat nog kon) met een goede (ook bipolaire) vriend in het aanpalend natuurgebied.

Ik heb zeker vrede met mijn besluit en ervaar berusting en onthechting.

Het plannen van afscheidsbezoeken heb ik achter de rug, alle beschikbare data zijn vergeven.
Blij dat deze klus geklaard is; geeft rust. Vrijwel alles is nu geregeld.

De laatste afscheidsbezoeken vonden deze week plaats. Op zondag 19 mei 2019 ga ik inslapen.

Ik ben een geprivilegieerd mens dat ik de kanalen heb weten te vinden waarlangs ik mijn wens om vreedzaam te sterven kan verwezenlijken.
Hoe erg moet het zijn gesteld met mensen die niet het gereedschappenkistje bezitten noch de financiële middelen hebben om toegang te verkrijgen tot medicijnen die een vreedzame dood bewerkstelligen.
Wat heb ik te doen met al diegenen die hun toevlucht moeten nemen tot voor henzelf gruwelijke en voor anderen traumatiserende zelfdodingen – met daarbij steeds het risico en de daarmee gepaard gaande angst dat zij na hun zelfmoordpoging nog slechter af zijn dan voorheen.
Hoe bevoorrecht ben ik dat ik mij over enkele dagen van een bevrijdende eeuwige slaap verzekerd weet. En dat ik daarin door mijn talloze vrienden en vriendinnen wordt gesteund. Dat ik van deze wereld afscheid kan nemen in aanwezigheid van een boezemvriend die jarenlang mijn steun en toeverlaat is geweest en die belangeloos voor mij het hele natraject netjes gaat afhandelen zodat ik mij ook daarover geen zorgen hoef te maken.

De boodschap die ik voor mijn beroepsgroep wil achterlaten, houd ik beknopt:

OMDAT DE PSYCHIATRIE GEEN ROCKET SCIENCE IS, DURVEN PSYCHIATERS BIJNA NIET TOT EUTHANASIE OVER TE GAAN, OMDAT ENERZIJDS “UITBEHANDELING” NIET OBJECTIEF IS VAST TE STELLEN EN ANDERZIJDS VOOR IEMAND DIE ZELF NIET PSYCHIATRISCH ZIEK IS (GEWEEST) HET – EXTREME – PSYCHISCHE LIJDEN VAN EEN ERNSTIG ZIEKE PSYCHIATRISCHE PATIËNT VRIJWEL NIET IS TE BEVATTEN OF IN TE VOELEN.
TOT IN HET UITERSTE DOORGEVOERDE ZELFDODINGSPREVENTIE IS MISDADIG.
EEN PSYCHIATRISCHE PATIËNT ZONDER TOEKOMSTPERSPECTIEF DIE UIT HET LEVEN WIL STAPPEN HULP BIJ ZELFDODING VERLENEN, IS GEEN MOORD MAAR “ANTI-MOORD” – WANT WAT JE DOET IS NIET IEMAND VERMOORDEN MAAR IEMAND BEVRIJDEN. MOORDEND IS HET OM EEN PSYCHIATRISCHE PATIËNT TE FORCEREN OM DOOR TE LEVEN ALTHANS HEM DE MIDDELEN TE ONTHOUDEN OM ZACHT EN PIJNLOOS OP WAARDIGE WIJZE IN TE SLAPEN.

Het is mijn wens dat het onderhavig Manifest aan mijn beroepsgroep kenbaar wordt gemaakt opdat het besef doordringt dat een psychiatrische patiënt niet tot het onmenselijke mag worden gedwongen. En onmenselijk is: vergen dat iemand met een lege batterij toch staande blijft.

Huib van Oosterom
4 mei 1943 – 19 mei 2019

Natraject

Huib heeft op zondag 19 mei 2019 de laatste grapjes met zijn boezemvriend gewisseld en vervolgens in diens aanwezigheid het dodelijke drankje opgedronken. Na twee minuten was hij in een diepe slaap verwikkeld. Een uur later heeft de vriend de huisartsenpost van Huib’s overlijden op de hoogte gesteld. Twee politieagenten waren snel ter plekke. Aan hen heeft de ooggetuige de informatie verstrekt waarom zij vroegen. Vervolgens heeft ook de recherche zich gemeld. Kort daarna werd een onnatuurlijke dood vastgesteld zonder dat er sprake was van het vermoeden van een misdrijf. Daarop kon de ooggetuige huiswaarts keren.

Hoe omgaan met de doodswens van iemand in uw omgeving?

Met een doodswens waar niet over gepraat kan of mag worden, gaat het als met alles wat iemand voor zichzelf moet houden, het onderwerp gaat een steeds grotere plaats innemen in zijn gedachten. Denkt u maar aan het bekende “je mag niet aan een witte beer denken” en opeens duikt er telkens een witte beer op in uw gedachten, ook al wilt u dat niet.

Wat is eigenlijk een doodswens?
Wij allemaal denken weleens “ik kan net zo goed dood zijn” of “was ik maar dood” of “als ik nu een dodelijke ziekte zou krijgen, dan zou dat een mooie oplossing zijn”. Meestal zijn dit voorbijgaande gedachten die zich in moeilijke periodes in uw leven kunnen voordoen. Op het moment dat serieus gevraagd wordt “wil je werkelijk dood, dit leven achterlaten?” volgt het antwoord “nee natuurlijk niet, het was bij wijze van spreken, om duidelijk te maken hoe moeilijk de huidige situatie is”.

Bij mensen met een doodswens is de gedachte aan de dood niet een opkomende gedachte die weer voorbijgaat. Het is een gedachte die blijft hangen, weken, maanden, soms jaren en aldoor concretere vormen aanneemt. De dood wordt steeds meer als een oplossing ervaren voor de obstakels waarmee iemand in zijn leven wordt geconfronteerd, voor het “lijden aan het leven”, voor het fysieke, psychische, mentale en emotionele lijden, voor de machteloosheid, het gevoel van onvermogen, het gevoel niets waard te zijn, niets te bieden te hebben, niet over het geestelijk en gevoelsmatig instrumentarium te beschikken om zich in het leven te handhaven. Soms betreft het ook een signaal naar de omgeving “jullie hebben mij in de steek gelaten”, of moet het worden opgevat als symptoom voor de angst voor de toekomst of als symptoom van een loodzware depressie die maar niet overgaat.

Mensen van alle leeftijden kunnen een doodswens hebben.
Bij jonge mensen ontstaat de wens vaak al vrij vroeg in hun leven als puber, jongvolwassene en lijkt de dood de uitweg voor alles waarmee men geconfronteerd wordt en waartegen men zich niet opgewassen voelt. Heel vaak is bij hen een doodswens niet een wens om echt dood/weg te zijn maar wordt de dood gevoeld als de enige uitweg/oplossing voor wat de jeugdige als een uitzichtloze situatie ervaart.
Bij oude mensen is de doodswens vaak een verlangen naar rust en verlossing uit een situatie die niet meer beter wordt. Verloren geliefden komen niet terug, er is niemand meer met wie je je verleden kan delen.

Hoe kunt u weten dat iemand een doodswens heeft?
Eigenlijk kunt u dat alleen maar weten als iemand door woorden of lichaamstaal die wens uitspreekt of als hij stappen zet waaruit het voornemen spreekt om uit het leven te stappen. Heel vaak echter loopt iemand met een doodswens rond zonder dat hij dat durft te laten merken.
Er zijn veel redenen waarom iemand niets wil laten merken, denkt u maar aan:
• Schaamte, “mensen zullen me een loser vinden als ik dat zeg”
• Bang om als aansteller opgevat te worden, iemand die aandacht wil trekken
• Bang om niet gehoord te worden of niet geloofd
• Bang om voor gek versleten te worden en naar de psychiater gestuurd of nog erger gedwongen opgenomen te worden
• Bang om andere mensen/geliefden te belasten of verdriet te doen
• Een gevoel van eenzaamheid “het zal niemand interesseren”
• Het gevoel “dit is zo persoonlijk, dat wil ik niet met iemand delen”
• Het gevoel “mij is zoveel pijn gedaan dat ik het niet aankan om die pijn te verwoorden”

Waar moet u op letten om de signalen te onderkennen die in de richting van een doodswens kunnen wijzen?
• Iemand spreekt erg nonchalant over de dood: “dood zijn is toch niet zo erg”
• Iemand is langere tijd meer teruggetrokken dan u gewend bent
• Iemand slaapt slecht
• Iemand heeft de neiging zich te isoleren, geen contact meer op te nemen/niet meer actief naar buiten te treden
• Iemand gaat heel erg opruimen, gaat zaken weggeven “hier neem jij dit maar, ik heb dit voor jou bedacht”
• Iemand treft voorbereidingen, regelt een testament, maakt lijstjes “is gemakkelijk voor anderen”
• Iemand krijgt veel enigszins onverklaarbare ongelukken, aanrijdingen, valpartijen met de fiets of van de trap, enz.
• Iemand heeft een geliefde verloren en lijkt zich in een gecompliceerd rouwproces te bevinden
• Iemand heeft door een somatische of psychiatrische diagnose de overtuiging gekregen dat zijn toekomst zonder perspectief is
• Iemand gaat op zoek naar anderen om zijn plaats in te nemen

Als dergelijk gedrag vertoond wordt, is dat gelukkig niet altijd een aanwijzing dat er een voornemen tot zelfdoding leeft: iemand kan ook behoefte hebben aan bezinning, vinden dat hij zijn zaken eens op orde moet brengen, onhandig zijn of een bril nodig hebben maar als u die gedragsverandering niet kan thuisbrengen, aarzel dan niet om door te vragen. Confronteer gerust met vragen als: “waar komt je behoefte aan bezinning vandaan?”, “waarom nu je zaken op orde willen brengen?”, “ben je roekelozer dan je voorheen was?”, “hoe verklaar je wat er met je aan de hand is?” enz.

Waarom is het belangrijk om over een doodswens in gesprek te komen?
Met een doodswens waar niet over gepraat kan of mag worden, gaat het als met alles wat iemand voor zichzelf moet houden, het onderwerp gaat een steeds grotere plaats innemen in zijn gedachten. Denkt u maar aan het bekende “je mag niet aan een witte beer denken” en opeens duikt er telkens een witte beer op in uw gedachten, ook al wilt u dat niet. Zo gaat dat ook met een doodswens als iemand vindt dat hij er niet over mag of kan praten: de doodswens beslaat een steeds grotere plaats in zijn gedachten totdat het bijna een obsessie wordt waarbij iemand aan niets anders meer kan denken. Dat is vaak heel beangstigend en kan tot een enorme eenzaamheid leiden, zelfs zo dat alleen al om die toestand van eenzaamheid een halt toe te roepen iemand kan besluiten zijn doodswens tot uitvoering te brengen.

Hoe komt u in gesprek over een doodswens?
Een belangrijke voorwaarde is dat u kunt verdragen dat iemand die u na staat tegen u zegt “ja ik denk er aldoor over mijzelf dood te maken”. Cruciaal is dat u dit niet veroordeelt, dat u het niet voelt als eigen falen of als een beschuldiging aan uw adres, dat u niet in paniek raakt. Vereist is dat u kunt accepteren dat iemand die wens heeft en dat uw eerste insteek niet is om bij iemand die doordrongen is van het gevoel dat het leven niets meer te bieden heeft, dat gevoel weg te ruimen. Alleen dan is er ruimte voor een werkelijk gesprek dat mogelijkerwijs voor iemand met een doodswens bevrijdend kan zijn. Om zo’n authentieke dialoog bevrijdend te laten zijn, komt het er vooral op aan dat u luistert naar het antwoord op vragen als:
• hoe ben je tot die gedachte gekomen?
• loop je er al lang mee rond?
• hoe voelt die gedachte?
• wat doet die gedachte met je?
• wat zou er volgens jou moeten gebeuren opdat die gedachte zich minder heftig opdringt?
• waar moet de dood een oplossing voor zijn?
• hoe concreet heb je je doodswens al voor jezelf gemaakt?

Richt u niet op een oplossing, richt u op begrijpen en proberen om naast iemand te staan. In vervolggesprekken kunt u zich iets meer richten op meedenken, maar vraag of dat op prijs gesteld wordt. Vertel wat het u doet om te horen hoe de ander worstelt. Dat kan er ook toe leiden dat u zegt “ik kan het niet aan om hier dieper met je op in te gaan, mag ik met je zoeken naar iemand waarmee je hierover beter kunt spreken”. U hoeft niet alles te kunnen. Dat u niet veroordeelt is essentieel.

Realiseert u zich dat de achtergronden van een doodswens veelzeggend kunnen zijn. Lijdt iemand aan het leven of is de doodswens een symptoom van bijvoorbeeld een depressie of de reactie op het krijgen van een diagnose waar men aan verbindt dat het leven niets meer waard is, bijvoorbeeld: multiple sclerose, schizofrenie, bipolaire stoornis, autisme? Dergelijke diagnoses kunnen als een doodsvonnis werken en het effect hebben dat iemand denkt dat een menswaardig leven niet voor hem is weggelegd. Ga in dat geval met iemand op zoek naar hulp of naar informatie die iemands beeld over de effecten van zijn diagnose kunnen bijstellen, onderzoek de mogelijkheden van therapie. Denk aan lotgenotenwebsites, patiëntenverenigingen, second opinion zowel bij lichamelijk als psychisch lijden.

Wees niet bang om concreet te zijn, om door te vragen, om echt te willen weten wat iemand beweegt. Vermijdt negatieve kwalificaties. Voorkom insinuaties. Slik woorden als ‘laf’ of ‘verman je’ of ‘het gaat wel over’ in. Ga niet dreigen “ik bel de huisarts, psychiater, je ouders”, daarmee ondermijnt u vertrouwen dat moet groeien. Weet bovendien dat iemand die bij zijn volle verstand is niet om reden van een doodswens tegen zijn zin opgenomen mag worden in de psychiatrie. Daartoe is bijvoorbeeld vereist dat iemand zich in een psychose bevindt. Iemand die last heeft van psychoses maar niet psychotisch is op het moment dat hij zijn doodswens te berde brengt, komt niet voor een gedwongen opname in aanmerking. Ook niet iemand die zwaar depressief is – tenzij het om een vorm van depressie gaat die de wilsbekwaamheid aantast en die een gedwongen opname noodzakelijk maakt.

Vaak denken mensen “als ik erover begin, breng ik de uitvoering dichterbij”. Het tegendeel is waar, u doorbreekt het geheim waardoor “de witte beer” mogelijk zijn nagels intrekt.

Het is echter ook niet altijd zo dat goede gesprekken een doodswens wegnemen, u moet tijd en geduld hebben.

En mogelijkerwijs blijft ondanks al uw betrokkenheid een doodswens bestaan maar u heeft dan wel bereikt dat iemand tenminste niet meer alleen in zijn worsteling is. Wat u alsdan moet aanvaarden is dat u weliswaar erg uw best hebt gedaan om met iemand met een doodswens in contact te blijven maar dat iemand uiteindelijk toch zijn eigen weg gaat. Dan bent u degene die steun nodig heeft en niet degene die gefaald heeft.

Wat resteert er als de doodswens iemands identiteit geworden is?
Dan komt het er op aan iemand de kwelling van het vooruitzicht op een gruwelijke zelfdoding te ontnemen. Zo’n gruwelijke zelfdoding is niet nodig. Leidt het ertoe dat iemand wiens doodswens zijn identiteit geworden is, zich terdege laat informeren over hoe hij vredig kan inslapen. Die wetenschap alleen al kan volstaan om iemand met leven door te laten gaan.

Literatuur

Als u meer wilt lezen over hoe omgaan met de doodswens van iemand in uw omgeving kunt u de volgende websites en boeken raadplegen:
https://www.113.nl/ik-maak-me-zorgen-om-iemand-anders
https://www.zelfmoord1813.be/ik-ben-bezorgd-om-iemand/hoe-kan-je-anderen-helpen
https://www.lentis.nl/direct-hulp/zelfmoord-preventie/ken-je-iemand-die-aan-zelfmoord-denkt/
http://www.depressiesteunpunt.com/html/suicide.html#tekst2
https://euthanasieindepsychiatrie.nl voor ouders die een kind hebben verloren door zelfdoding
https://www.toenwashetstil.nl/ voor nabestaanden na zelfdoding
https://www.mynd.nu/de-originele-wereld-van-een-autist-en-zo-begrijp-je-hoe-je-ermee-omgaat/
https://www.plusminus.nl voor mensen met een bipolaire stoornis
René Diekstra, Leven is loslaten, Over een dood met een grote toekomst, 2018
Ad Kerkhof en Bregje van Spijker, Piekeren over zelfdoding, 2012
Jeannet Croonen en Carine de Vries, De strijd voorbij, Euthanasie in de psychiatrie, 2010
Claartje Kruijff, Leegte achter de dingen, Mijn zoektocht naar een betekenisvol leven, 2018
Alice Miller, Het drama van het begaafde kind, Op zoek naar het ware zelf, 2009
Jan Mokkenstorm, hoop doet leven, 2013
Als u meer wilt lezen over hoe een humane dood in eigen regie te verwezenlijken, lees dan:
Philip Nitschke en Fiona Stewart, De vredige pil, 2018
Boudewijn Chabot, Uitweg, 2019

Heringa: het doek is gevallen

De Hoge Raad volgt het hof Den Bosch in zijn overwegingen dat euthanasie alleen door een arts mag worden uitgevoerd die de in de euthanasiewet neergelegde zorgvuldigheidseisen heeft opgevolgd en dat er zich in deze zaak geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de handelswijze van Heringa toch gerechtvaardigd was. De eerder opgelegde gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar blijft in stand.

Aan een rechtsstrijd van elf jaar is een eind gekomen. Het begon toen Heringa begin 2008 merkte dat zijn 99-jarige moeder haar leven wilde beëindigen met medicijnen die ondeugdelijk waren. Hij vond dat hij moest ingrijpen en heeft zijn moeder de beschikking over wel deugdelijke medicijnen gegeven. In de nacht van 7 op 8 juni 2008 heeft zijn moeder met de van haar zoon verkregen medicijnen een eind aan haar leven gemaakt.
Gedurende de rechtsstrijd die daarop gevolgd is, heeft Heringa ter zijner verdediging aangevoerd dat hij in een tweestrijd verkeerde tussen enerzijds het verbod om als niet-arts bij zelfdoding behulpzaam te zijn en anderzijds de morele plicht die hij voelde om zijn moeder die door ernstige lichamelijke aftakeling niet meer in staat was om een zinvolle invulling aan haar dagen te geven, niet aan haar lot over te laten.

Op 22 oktober 2013 heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan: Heringa werd schuldig geacht aan overtreding van artikel 294 Sr (hulp bij zelfdoding) maar hem werd geen straf opgelegd omdat Heringa door altruïsme gedreven was en het Openbaar Ministerie te lang met vervolging had gewacht.

Heringa is in beroep gegaan vanwege het feit dat hij schuldig was bevonden en het OM vanwege het feit dat hem geen straf was opgelegd.

Op 13 juni 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan. Hetgeen Heringa ter zijner verdediging had aangevoerd – het beroep op overmacht als noodtoestand – werd gehonoreerd. Wegens de zeer bijzondere omstandigheden van dit geval acht het hof hem onschuldig en ontsloeg het hem van alle rechtsvervolging.

Tegen deze uitspraak heeft het Openbaar Ministerie cassatieberoep aangetekend zodat de Hoge Raad er aan te pas kwam. Op 14 maart 2017 oordeelde het hoogste rechtscollege dat aan Heringa geen beroep op overmacht als noodtoestand toekwam en onder vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd de zaak naar een ander hof verwezen.

Zo belandde Heringa in vierde instantie bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat opnieuw moest oordelen over de vraag of Hering op overmacht als noodtoestand een beroep kon doen. Het oordeel dat hierover op 31 januari 2018 werd uitgesproken, is niet mals. Heringa heeft volgens het hof Den Bosch onder andere onvoldoende gezocht naar een andere arts en volstrekt onverantwoordelijk gehandeld door het verpleeghuis waar zijn moeder verbleef, te verlaten nadat zij een enorme hoeveelheid medicatie ingenomen had. De straf die het Openbaar Ministerie had geëist wordt door het hof Den Bosch verdubbeld en zodoende werd aan Heringa werd een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar opgelegd.

Hiertegen is Heringa in cassatie gegaan en de Hoge Raad heeft op 16 april 2019 uitspraak gedaan. In de uitspraak bekrachtigt de Hoge Raad het oordeel van het hof Den Bosch dat euthanasie alleen door een arts mag worden uitgevoerd die de in de euthanasiewet neergelegde zorgvuldigheidseisen heeft opgevolgd. Verder geeft de Hoge Raad het hof Den Bosch gelijk dat er zich in deze zaak geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de handelswijze van Heringa toch gerechtvaardigd was. De door het hof Den Bosch opgelegde gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar blijft in stand.

De speelruimte van de arts bij vergevorderde dementie

Het Centraal Tuchtcollege Gezondheidszorg heeft miskend dat als de arts op basis van zijn beoordeling van de situatie van de patiënt tot de conclusie komt dat een zinnige communicatie met de patiënt over diens euthanasieverzoek niet meer tot de mogelijkheden behoort en dat elke poging tot communicatie alleen maar belastend is voor de patiënt, hij een poging tot communicatie achterwege kan laten.

Op 19 maart 2019 heeft het Centraal Tuchtcollege Gezondheidszorg een tweetal klachten tegen een verpleeghuisarts beoordeeld die aan een patiënt met vergevorderde dementie euthanasie heeft verleend. De eerste klacht kwam er op neer dat de schriftelijke wilsverklaring van de patiënte niet de conclusie toeliet dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek (de schriftelijke wilsverklaring werd innerlijk tegenstrijdig geoordeeld). De tweede klacht hield in dat de verpleeghuisarts de levensbeëindiging niet heeft uitgevoerd volgens de medische standaard als bedoeld in de euthanasiewet (de arts had met de patiënte over haar voornemen om euthanasie te verlenen, moeten trachten te communiceren).

Beide klachten heeft het CTG gegrond bevonden, zij het dat aan de desbetreffende arts veel lof werd toegezwaaid voor de wijze waarop ze in een zeer lastige en tragische situatie had geschakeld. Dat vormde de reden waarom in hoger beroep de eerder door het Regionaal Tuchtcollege Gezondheidszorg in eerste aanleg opgelegde maatregel van een berisping werd omgezet in de lichtere straf van een waarschuwing.

Op het oordeel van het CTG dat er op basis van de als innerlijk tegenstrijdig ervaren wilsverklaring niet tot euthanasie had mogen worden overgegaan, valt wel wat af te dingen.

De patiënte waarmee de verpleeghuisarts van doen had, betrof een vrouw bij wie op 7 september 2012 de diagnose beginnende alzheimer was gesteld en die, nog geheel wilsbekwaam, op achtereenvolgens 20 oktober 2012 en 13 januari 2015, haar keuze voor euthanasie in een schriftelijke wilsverklaring tot uitdrukking had gebracht. In alle opzichten spreekt uit haar beide schriftelijke wilsverklaringen de wens om haar leven niet te eindigen als dementerende in een huis voor dementerenden. Op enkele punten wekken haar wilsverklaringen t.a.v. het moment waarop zij wil dat haar euthanasie wordt verleend, de indruk innerlijk tegenstrijdig te zijn.

Voor de arts in kwestie (van wie bij het beoordelen van een euthanasiewens invoelingsvermogen wordt verwacht) moet het wringen dat het CTG bij innerlijke tegenstrijdigheid van haar verlangt dat die een reeds met beginnende alzheimer gediagnosticeerde patiënte aan haar innerlijke tegenstrijdigheden ophangt. Natuurlijk lag er op de huisarts die in de fase van beginnende dementie met de patiënte had gesproken een taak om over het moment waarop zij euthanasie wenste helderheid te krijgen. Maar zoals een patiënt geen rechtsgeleerde is, zo is ook de huisarts dat niet. En om dan aan de opvolgend verpleeghuisarts het recht te ontzeggen om een vergevorderd dementerende tegemoet te komen louter en alleen omdat zij ten tijde van haar beginnende dementie wellicht al niet meer over een accuraat functionerend begrippenapparaat en referentiekader beschikte, is iets waar ook anders over kan worden gedacht.

Bovendien speelt hier ook nog, en dat is niet het minste, dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat als het de patiënt ontbreekt aan een begrippenapparaat en referentiekader dat toelaat accurate informatie uit te zenden, alsdan afgegaan mag worden op het oordeel waartoe haar echtgenoot en overige familie alsook het verplegend personeel en meerdere geconsulteerde artsen zijn gekomen. In dit geval was hun aller oordeel dat de patiënte in een situatie was komen te verkeren die blijkens wat zij daarover in haar schriftelijke wilsverklaring zelf als wens tot uitdrukking had gebracht, euthanasie rechtvaardigde.

Dit voor wat betreft de beoordeling van het eerste onderdeel van de klacht (de innerlijke tegenstrijdigheid).

Nu de beoordeling van het tweede onderdeel van de klacht (moet de arts met de patiënt communiceren?)

Hoewel het CTG van oordeel is dat het op zichzelf “weinig zinvol” en “geen redelijk doel” dient om met een volledig wilsonbekwame patiënt het voornemen tot uitvoering van euthanasie en het moment en de wijze waarop dit gaat gebeuren, te bespreken, doet het desondanks deze ingewikkelde problematiek af met het gelegenheidsoordeel ‘dat in beginsel een dergelijk bespreken, althans een poging daartoe, niet achterwege mag blijven’.

Hier heeft het CTG niet opgepikt wat blijkens de wetsgeschiedenis tot de competenties van de arts behoort: namelijk dat hij ‘op basis van zijn eigen beoordeling van het medische dossier (inclusief de schriftelijke euthanasieverklaring) en de concrete situatie van de (wilsonbekwame) patiënt, overleg met andere hulpverleners die met de patiënt een behandelrelatie hebben of hadden en overleg met familie en naasten, de vereiste overtuiging moet krijgen dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. De concrete situatie van de patiënt is bepalend voor de beantwoording van de vraag hoe de arts verder te werk moet gaan. Het medisch-professionele oordeel van de arts staat hierbij voorop. De wetgever gaat er daarbij wel van uit dat de arts zal trachten, op een wijze die afhankelijk is van de toestand van de patiënt, zo veel mogelijk achter de ‘ware bedoelingen’ van de patiënt (in diens laatste levensfase) te komen, maar het is aan de arts om te bepalen hoe hij dat in de concrete situatie van de patiënt het beste kan doen. De wetgever heeft bewust ervan afgezien om in de wet een bepaling op te nemen die de arts in alle gevallen verplicht bij de patiënt een bevestiging van diens wilsverklaring te zoeken. Dat betekent dat de arts, als hij op basis van zijn beoordeling van de situatie van de patiënt tot de conclusie komt dat een zinnige communicatie met de patiënt over diens euthanasieverzoek niet meer tot de mogelijkheden behoort en dat elke poging tot communicatie alleen maar belastend is voor de patiënt, een poging tot communicatie achterwege kan laten en de schriftelijke wilsverklaring tot richtsnoer kan nemen.’, geciteerd met toestemming van de auteur, T. J. Matthijssen uit het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 2019/1.

Als het tuchtcollege over de tijd had beschikt om van de wetsgeschiedenis kennis te nemen, dan had het geweten dat de wetgever expliciet aan een arts dergelijke ruime bevoegdheden heeft toegekend: het medisch-professioneel oordeel van de arts staat voorop; als die van oordeel is dat een gesprek met een patiënt weinig anders dan onrust oplevert, dan is het aan hem is om te bepalen of hij zo’n gesprek mag overslaan.