Een dierbare bij zelfdoding helpen waar hij dat zelf niet meer kan

Hoe zit het met het verrichten van ondersteunende activiteiten bij de uitvoering van de zelfdoding? In haar vonnis van 26 februari 2019 heeft de rechtbank Maastricht zich daarover niet expliciet uitgelaten. Voorop staat de beschermwaardigheid van het menselijk leven en daaruit volgt dat van een hulpverlener mag worden verwacht dat hij op zijn minst naar alternatieven zoekt en anderen bij zijn overwegingen betrekt. Ook als er van de hulpvrager een dringende/dwingende kreet om hulp uitgaat.

 

Rond wat strafbare hulp bij zelfdoding door niet-artsen is, heeft zich (lagere) rechtspraak gevormd die tot dusverre op het volgende neerkomt:

(i) Wat niet-artsen wel mogen:
o Algemene informatie verstrekken
o Morele ondersteuning bieden (eventueel door aanwezigheid bij zelfdoding)
o Over de voorgenomen zelfdoding gesprekken voeren

(ii) Wat niet-artsen niet mogen:
o Aanzetten tot zelfdoding
o Middelen zoals bijv. medicijnen bedoeld voor de zelfdoding verstrekken
o Instrueren in de zin van het geven van een opdracht met het oogmerk dat deze wordt uitgevoerd
o De regie overnemen
o Ondersteunende activiteiten rondom de uitvoering verrichten

De rechtbank Maastricht had onlangs te oordelen over een situatie waarbij een 48-jarige zoon aan zijn vader enkele voor de zelfdoding van die vader benodigde zaken had verstrekt. Het ging om klemmen, slangen, elastiek en tape die de vader nodig had om met behulp van door de vader zelf aangeschafte heliumtanks zijn leven te beëindigen. De zoon had ook de installatie van de heliumtanks gebruiksklaar gemaakt omdat zijn ernstig zieke vader niet meer in staat was om dit alleen uit te voeren. Op 25 november 2016 heeft de vader in de gemeente Kerkrade met behulp van die installatie zijn leven beëindigd.

Uit het dossier komt naar voren dat de vader al heel lang met diverse ernstige lichamelijke klachten te kampen had. De zoon heeft ter zitting gezegd dat hij zijn vader eigenlijk niet anders heeft gekend. De laatste maanden zijn de klachten verergerd en heeft de zoon vernomen dat er andere klachten zijn bijgekomen. Zijn vader vertelde hem dat hij steeds bloed in zijn ontlasting had en dat hij zijn urine niet meer kon ophouden. Hij was ervan overtuigd dat hij kanker had en gaf zijn zoon herhaaldelijk te kennen niet langer meer te willen leven. Omdat zijn vader daarin geen vertrouwen had, is er geen arts geraadpleegd. Toen de vader op zijn zoon een dringend c.q. dwingend beroep gedaan heeft hem te helpen, heeft de zoon eerst nog geprobeerd zijn vader af te brengen van het idee zich van het leven te beroven, maar hij heeft vervolgens toegegeven aan de wens van zijn vader. Hij heeft daarbij alleen de dingen gedaan die zijn vader zelf niet meer kon. De regie is te allen tijde bij de vader gebleven. De zoon heeft alleen het feitelijke proces van zelfdoding bewaakt, zodat hij kon ingrijpen indien het fout zou gaan.

Volgens de rechtbank verkeerde de zoon niet in een noodtoestand noch in een toestand van psychische overmacht zodat van strafbare hulp bij zelfdoding sprake is.

Wat de op te leggen straf betreft laat de rechtbank ten nadele van de zoon meewegen dat hij zich onvoldoende vragen heeft gesteld bij de juistheid van zijn handelen:

“De verdachte is van mening dat zijn handelen gerechtvaardigd was en heeft daardoor onvoldoende gezocht naar alternatieven. Hij is blindgevaren op de juistheid van het oordeel van zijn vader, terwijl het als volwassen man van hem verwacht had kunnen worden dat hij kritischer zou staan tegenover het verlangen van zijn vader om te sterven maar zeker ook tegenover diens wens dat de verdachte hem daarbij behulpzaam zou moeten zijn. Dat geldt altijd, omdat hulp bij zelfdoding in Nederland als een misdrijf geldt, maar het geldt in deze zaak eens te meer aangezien zijn vader al jarenlang geen arts meer had bezocht en de verdachte ook niet op voorhand met naaste familie of een eigen arts heeft overlegd over wat een juiste manier zou zijn om met het lijden van zijn vader en de daaruit voortspruitende doodswens om te gaan”.

Ten voordele van de verdachte laat de rechtbank meewegen dat de drijfveer van de zoon is geweest zijn vader behulpzaam te zijn bij het vervullen van zijn doodswens om daarmee diens lijden te beëindigen en dat hij heeft gehandeld vanuit mededogen.

De rechtbank komt uit op een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Ten aanzien van deze strafmaat overweegt de rechtbank in haar vonnis als volgt:

“Naast het begrip dat men op zou kunnen brengen voor het handelen van de verdachte vanuit diens overtuiging dat hij in morele zin juist handelde, aan het bestaan van welke overtuiging de rechtbank niet twijfelt, is het enerzijds de ernst van de tekortkomingen in de door de verdachte gevolgde procedure en anderzijds het zwaarwegende belang van de bescherming van het menselijk leven in het algemeen dat met zich brengt dat met een schuldigverklaring zonder strafoplegging niet kan worden volstaan. Weliswaar is er geen speciaal preventief doel meer gediend bij oplegging van een straf  de rechtbank is ervan overtuigd dat de verdachte op het gebied van hulp bij zelfdoding niet meer als hulpverlener zal optreden  maar een generaal preventief doel is er wel. De rechtbank wil met deze straf aan eenieder die overweegt om een ander buiten de wettelijke kaders hulp te verlenen bij zelfdoding, duidelijk maken dat dit niet straffeloos kan, ook al gebeurt het met de beste bedoelingen.”

In het licht van de bestaande jurisprudentie is deze uitspraak niet schokkend, laat staan baanbrekend. In algemene zin geldt dat aan niet-artsen geen taak toekomt bij het behulpzaam zijn bij zelfdoding en dat niet artsen die middelen verschaffen om tot levensbeëindiging over te gaan, strafbaar zijn.

Hoe zit het met het verrichten van ondersteunende activiteiten bij de uitvoering van de zelfdoding?

Expliciet heeft de rechtbank zich daarover niet uitgelaten. Wel valt op dat voor de rechtbank de beschermwaardigheid van het menselijk leven voorop staat en dat van een hulpverlener op zijn minst mag worden verwacht dat hij naar alternatieven zoekt en anderen bij zijn overwegingen betrekt t.a.v. de vraag hoe met het lijden en de daaruit voortspruitende doodswens om te gaan. Ook als er van de hulpvrager een dringende/dwingende kreet om hulp uitgaat.

Mijn dood is niet van mij

Henk Blanken voor De Einder

Een ‘goede dood’ die op tijd komt, zou wel eens een dood kunnen zijn waarbij de patiënt de keuze voor het juiste moment in handen legt van een naaste, en de arts bereid is het euthanasieverzoek van die naaste bij zijn besluit te betrekken alsof het van de patiënt zelf komt.

Henk Blanken

Een half jaar nu probeer ik het debat open te breken over euthanasie bij dementie. Vanaf het eerste essay in De Groene Amsterdammer, eind juni, tot aan de twee gespreksavonden in Pakhuis De Zwijger en een TEDx-lezing in een volle Amsterdamse Stadsschouwburg doe ik dat onder steeds dezelfde titel.

Mijn dood is niet van mij.
Als parkinsonpatiënt heb ik een grote kans ook nog dement te worden. Daar kijk ik niet naar uit. Van mij mag het leven ophouden als ik diepdement ben en alles vergat. Maar ik besef ook dat ik dat stadium van dementie zélf nauwelijks zal meemaken.

De man die ik was, is dan al weg. En de man die nog wel in het verpleeghuis wordt verzorgd, bezorgt mijn achterblijvers verdriet – niet mij. De dood, zei Norbert Elias, is een probleem van de levenden. En die halfdood van dementie ook.

Als ik het zelf niet meer meemaak, kunnen mijn achterblijvers dan niet beschikken over mijn levenseinde? Als ik dementeer, dacht ik, wil ik mijn lot wel in hun handen leggen. Daarmee ontloop ik ook de val waarin elk jaar duizenden dementen terechtkomen.

Ze wilden per se niet zo ‘mensonwaardig’ eindigen, maar vroegen niet vroeg genoeg om euthanasie – omdat ze de moed niet hadden, omdat hun wens verschrompelde of omdat ze het vergaten. Daarna helpt geen arts ze nog, want artsen vinden het immoreel een mens te doden die niet meer weet wat er gebeurt.

Als een arts het niet kan of wil, moet je naaste je die stervenshulp mogen verlenen. Als dat zelfbeschikkingsrecht iets voorstelt, moet je het kunnen delegeren. Dat leek me vanzelfsprekend.

Ik vergiste me.

Negen van de tien Nederlanders zijn blij dat ze een arts om euthanasie kunnen vragen, maar ik vermoed dat een even groot percentage er niets voor voelt over dat levenseinde van een naaste een besluit te nemen.

Het heeft geen zin de wet te willen veranderen als bijna niemand daar iets aan heeft. Misschien is het beter artsen een houvast te bieden. Die stervenshulp moet een samenspel zijn van patiënt, arts en naaste.

Op basis van de wilsverklaring moet een arts ‘op tijd’ euthanasie kunnen verlenen, als een patiënt zo diepdement is als zij nooit wilde worden. Om dat moment te kunnen bepalen moet de arts, nu de patiënt zelf niet kan bevestigen dat zij wil sterven, zich kunnen verlaten op de gevolmachtigde.

De arts doet dat ook – moet dat volgens de wet doen – als hij besluit het levenseinde van een wilsonbekwame patiënt met intensievere pijn- of symptoombestrijding te bespoedigen of af te zien van verder behandelen.

Een ‘goede dood’ die niet te vroeg of te laat komt maar op tijd, is mogelijk als een arts zijn patiënt zo goed kent dat hij zich het ondraaglijk lijden kan voorstellen, als de patiënt de keuze voor het juiste moment in handen legt van een naaste, en de arts bereid is het euthanasieverzoek van die naaste bij zijn besluit te betrekken alsof het van de patiënt zelf komt.

Henk Blanken (1959) is journalist en schrijver. Hij is bereikbaar op henkblanken@gmail.com. Een uitwerking van de gedachten in bovenstaand stuk is in De Correspondent als Manifest verschenen. Het werd voorafgegaan door twee bijeenkomsten in Pakhuis De Zwijger en een lezing in de Stadsschouwburg.

Het vijf voor twaalf monstrum in geval van dementie

Uit de wetsgeschiedenis van de euthanasiewet volgt dat wat iemand in een toestand van wilsbekwaamheid als ondraaglijk lijden heeft vastgelegd in een schriftelijke wilsverklaring, bepalend moet zijn voor het antwoord dat de arts geeft op de vraag of iemand ondraaglijk lijdt. Als die gedachte in ere wordt hersteld, dan is de vijf-voor-twaalfwaarschuwing niet nodig.

Als je de gedachte ondraaglijk vindt dat je de laatste jaren van je leven spelend met een pop zult doorbrengen of hele dagen naar de Teletubbies zult televisiekijken en daarom nu alvast in je wilsverklaring bedingt dat de arts geen gewicht mag toekennen aan signalen die er mogelijkerwijs op wijzen dat je met je lot als zwaardementerende vrede hebt, mag de arts dan jouw wilsverklaring honoreren?

Of scherper verwoord: hoe zit het als je er, ruim voor het vijf voor twaalf is, moeite mee hebt om te eindigen als iemand die je als een griezelige afschaduwing van je voormalige zelf beschouwt terwijl je vijf over twaalf best happy in je staat van kinderlijke seniliteit lijkt te zijn? Waaraan dan als arts gehoor geven: aan je voormalige zelf of aan de mens die je geworden bent?

Wat gaat voor? Als je dat nu al weet, leg dan in je wilsverklaring vast wat je wilt laten prevaleren want blijkens de wetsgeschiedenis mag dat niet zomaar worden gepasseerd. Zie o.a. de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 691, nr. 6, p. 84-85. Als de gedachte dat je in een toestand van infantiliteit zult eindigen, voor jou ondraaglijk lijden oplevert, zal de arts, ter beantwoording van de vraag of je ondraaglijk lijdt, zich in de eerste plaats moeten baseren op wat volgens jouw wilsverklaring ondraaglijk lijden inhoudt waarbij hij zich daarnaast kan baseren op de know how die hij als arts bezit t.a.v. een bepaald ziektebeeld.

Lezing van voormelde Nota staat ook toe te concluderen dat de wetgever door middel van de schriftelijke wilsverklaring het monstrum van de vijf voor twaalf problematiek heeft willen vermijden: om euthanasie te krijgen zou niet nodig zijn dat je nog een benul hebt van wat euthanasie betekent. Toch is dat een eis waaraan in geval van dementie volgens veel artsen moet zijn voldaan: een dementerende moet nog weten wat hij met zijn euthanasieverzoek bedoeld heeft.

Deze eis die artsen stellen is er debet aan dat thans het monstrum van de vijf voor twaalf waarschuwing bestaat. Een eis die volgens de wetsgeschiedenis niet door de euthanasiewet wordt gesteld.

Lees hier een opinieartikel uit Medisch Contact over deze thematiek.

De wilsverklaring onder vuur

Op 9 november 2018 heeft het Openbaar Ministerie bekend gemaakt dat het tot strafrechtelijke vervolging overgaat van een arts die op basis van een wilsverklaring euthanasie aan een patiënt met vergevorderde dementie heeft verleend.

Het OM wil tot voor de Hoge Raad een tweetal vragen beslecht zien, nl. (1) in hoeverre mag een arts op een wilsverklaring van een demente patiënt vertrouwen en (2) moet een arts de in een wilsverklaring vervatte doodswens van een patiënt met vergevorderde dementie nog met hem bespreken.

Bij de eerste vraag gaat het kort geformuleerd om de vraag of een wilsverklaring ondubbelzinnig en niet voor interpretatie vatbaar moet zijn en bij de tweede vraag om de vraag of er met een patiënt met vergevorderde dementie over zijn doodswens nog communicatie mogelijk moet kunnen zijn.

In de media is er daarnaast veel aandacht besteed aan de vraag of de arts zich bij een patiënt met vergevorderde dementie van premedicatie mag bedienen om te voorkomen dat de patiënt zich tegen de uitvoering van de euthanasie verzet.

Een en ander heeft tot een update van onze wilsverklaringen geleid. Die zijn op onze website gratis te downloaden. Zij zijn geschreven vanuit het perspectief van het merendeel der hulpvragers dat zich tot De Einder wendt, voornamelijk mensen die voor zichzelf hebben uitgemaakt dat zij dood willen gaan en die elke halm aangrijpen om dat te bewerkstelligen.

Indien er bij u geen acute doodswens leeft en het er u eerder om te doen is over een goed doortimmerde wilsverklaring te beschikken voor het geval u wilsonbekwaam wordt, adviseren wij u om gebruik te maken van de expertise die bij de NVVE op het gebied van wilsverklaringen bestaat. Als u lid wordt, kunt u van de NVVE gratis advies krijgen over hoe u uw wensen zo waterdicht mogelijk onder woorden kunt brengen en hoe u uw wilsverklaringen het beste kunt bespreken met uw huisarts of naasten. Zie op onze website voor meer informatie over de dienstverlening van de NVVE.

Hoe mijn moeder ons meenam in haar wens om zelf over haar dood de regie te voeren

Uit het leven stappen doe je niet alleen. Als je dierbaren je in die authentieke wens tot steun zijn, is er veel gewonnen. En voor hen die achterblijven is van onschatbare waarde dat je met hun worsteling over jouw doodsverlangen rekening hebt gehouden.

Moeder was altijd heel duidelijk geweest over haar wens om tot haar laatste dag voor zichzelf te willen zorgen. Ze vond dat zij het volste recht had om zelf te bepalen wanneer haar leven voltooid was en ze vond het ook belachelijk dat de middelen om zelf een einde aan haar leven te maken niet gemakkelijker te verkrijgen waren.

Gaandeweg kwam ze er achter dat het best ingewikkeld was om iedereen om haar heen mee te nemen in haar wens haar eigen levenseinde te regelen. Haar beste vriendin wier kijk op het levenseinde anders was dan de hare, ontzag zij. Zo helder als ze vroeger was over dit levenseinde, zoveel moeite kostte het in de laatste weken om echt duidelijk tegenover haar kinderen te zijn.

Naarmate het leven steeds meer een opgave werd en naarmate zij meer moeite ondernam om tegemoet te komen aan de drang van haar kinderen om van de leuke dingen in het leven te genieten, werd het ook lastiger om datgene te doen waarmee ze in haar ogen het meest was gediend: afscheid van het leven nemen.

Want hoe kun je zonder bezwaard hart uit het leven stappen als je weet hoeveel verdriet je daarmee anderen aandoet?

Moeder heeft haar tijd genomen om een goede dood voor zichzelf te bewerkstelligen. Een goede dood waarbij zij zelf zonder schuldgevoelens kon inslapen en die bij haar nabestaanden, behalve mooie herinneringen losmaakt, ook ontroering en ontzag opwekt. Elk van haar kinderen heeft zij meegenomen in het proces, zij heeft daarbij op haar kinderen gewacht en de kinderen hebben ook op elkaar gewacht.

Lees hier het levenseindeverhaal dat de oudste dochter heeft opgetekend over haar 91-jarige moeder die zich bij haar dood in eigen regie van de steun van al haar zes kinderen heeft weten te verzekeren.

Ooggetuigen bij een humane dood in eigen regie

In de DVD Ooggetuigen worden naasten geïnterviewd die aanwezig waren bij het overlijden van hun geliefden via een van de zelfgekozen stervenswegen. Doodgaan op je eigen manier, op je eigen tijd en met je eigen mensen om je heen. Hoe doe je dat?
Actrice Annemarie Prins vertelt welke overwegingen aan zo’n besluit vooraf kunnen gaan, wat je nodig hebt en hoe je kunt overlijden door te stoppen met eten en drinken.


Ooggetuigen vertellen hoe een ernstig ziek familielid of iemand die hen lief was tot het besluit kwam om één van de eigen-regie methoden te gebruiken, hoe dat precies verliep en waarom het soms mis ging. Ze vertellen ook hoe ze hun betrokkenheid beleefd hebben. Een huisarts vertelt van een patiënte met Alzheimer die vergat dat ze wilde stoppen met eten en drinken. Ze wist hem nog net op tijd van haar doodswens te overtuigen en kreeg euthanasie.

Artsen geven geen informatie over hoe je zelf de regie kan nemen. Zij mogen dat wél, zegt artsenorganisatie KNMG, maar hebben hierover bijscholing nodig.

De DVD “Ooggetuigen”, geproduceerd door Boudewijn Chabot, kan gedownload worden vanaf de website. Kosten € 15,-.
De DVD “Ooggetuigen” is ook nog fysiek verkrijgbaar en kan in dat geval besteld worden via de website Stichting Waardig Levenseinde. Kosten € 12,50.
Van de fysieke dvd’s is nog maar een beperkt aantal beschikbaar.

Hoe als arts omgaan met patiënten met een doodswens? De werkwijze van De Einder aan artsen en overige professionals uit de zorgsector uitgelegd

Met enige regelmaat wenden artsen en andere professionals uit de zorgsector zich tot De Einder met de vraag hoe om te gaan met patiënten met een doodswens. Zij blijken het als een eyeopener te ervaren dat contact van een hulpvrager met De Einder over het algemeen niet in een zelfgekozen dood resulteert. Voor veel artsen is het een openbaring dat praten met een patiënt over zijn of haar voornemen om zich van het leven te benemen, veelal een dusdanige geruststelling oplevert dat het de patiënt in staat stelt om verder te leven. Vanwege de onbekendheid die er bij artsen en andere professionals uit de zorgsector is omtrent hetgeen de hulpverlening van De Einder inhoudt, werd op de website van Medisch Contact een Whitepaper geplaatst met het oogmerk om op de veelgestelde vragen in te gaan.

Ga voor deze FAQ’s die artsen en andere professionals uit de zorgsector aan De Einder stellen naar de Whitepaper op Medisch Contact of download het PDF.

Bent u arts of anderszins werkzaam in de zorgsector en resteren er bij u nog vragen waar u een antwoord op zou willen ontvangen, stuur dan een email naar artsenondersteuning@deeinder.nl

Je gaat er niet dood aan

Als hij hoort dat hij de ziekte van Parkinson heeft, besluit journalist en schrijver Henk Blanken een boek te schrijven over zijn ziekte, dementie, het leven en de dood. Het heeft de naam ‘Je gaat er niet dood aan’ gekregen. De huidige euthanasiewet voor dementerenden veranderen is zijn missie.

Wat die missie is, daarover heeft hij al eerder een tipje van de sluier gelicht in het eerder in De Groene Amsterdammer verschenen artikel Mijn dood is niet van mij dat in verkorte versie tevens in The Guardian werd gepubliceerd. Op de catch-22 situatie – de beruchte vijf voor en vijf over twaalf problematiek die in Mijn dood is niet van mij wordt belicht, wordt in het opinieartikel Is de Nederlandse euthanasiewet een totale mislukking of heeft de medische stand er voor een deel een mislukking van gemaakt? een antwoord aangereikt dat perspectieven biedt.

Nu terug naar de missie van Henk Blanken. Om niet op Je gaat er niet aan dood vooruit te lopen valt die missie het beste aan de hand van een citaat uit Mijn dood is niet van mij te illustreren:

Het is alsof wij nog altijd onder de appelboom zitten. Ik vertel mijn lief dat ik het eindelijk weet. Hoe het moet aflopen.
‘Toe maar,’ zegt ze.
‘Ik hoop dat het me nooit overkomt, maar als ik niet meer kan beslissen dat het voorbij moet zijn, moet een ander dat besluit voor me nemen.’
‘Maar artsen doen dat toch niet?’
‘Een arts kun je dat menselijkerwijs niet vragen, nee.’
‘Wie wel?’
‘Een ander. De anderen. De achterblijvers…’
En dan leg ik haar uit, zoekend naar de juiste woorden, dat ik nog altijd geloof in het recht op zelfbeschikking. We hebben er niet om gevraagd zo oud te worden. Maar in ons verlangen zelf de regie te houden – een tragisch en eenzaam verlangen – vergeten we soms de anderen. Ik ben gaan begrijpen dat niemand alleen sterft, dat er altijd achterblijvers zijn en dat dat een morele verplichting met zich meebrengt – de plicht om door te leven, of ten minste de regie los te laten.
‘Het recht op zelfbeschikking,’ formuleer ik woord voor woord, ‘moet het recht zijn een ander te laten beslissen over je levenseinde. Dat is nogal wat, inderdaad. Al was het maar omdat de Strafwet het nu nog verbiedt. Die wet moet veranderd worden en ik geef toe: dat zal nog jaren duren.

Een goed gesprek met levenseindeconsulent bij De Einder Catharina Vasterling

Door Geertje Kindermans in De Psycholoog, mei 2018
Foto Peter Valckx

In de mei-editie 2018 van De Psycholoog vertelt Catharina Vasterling over de belangrijkste taak van de consulent: het onderzoek naar de ambivalentie over het laatstewilbesluit en toetsing van de kwaliteit van dat besluit.

Catharina Vasterling

Wie uit het leven wil stappen en dat ‘op een humane manier’ wil doen, kan zich wenden tot Stichting de Einder. De stichting helpt niet bij zelfdoding, maar kan de weg wijzen. De aanmelder krijgt eerst een of meer gesprekken met een consulent. Psychotherapeut Catharina Vasterling is zo’n consulent. Waar gaan de gesprekken met haar over? Wat is een ‘goed gesprek’? En wat is het verschil tussen haar werk als consulent en als psychotherapeut?

Aanvankelijk was een van de doelen van Stichting De Einder (opgericht in 1995) om mensen te adviseren op het gebied van een zelfgekozen levenseinde. In de jaren negentig verbaasden een aantal humanisten zich erover dat op alle gebied advies te krijgen was, behalve op het gebied van de zelfgekozen dood. Een van de belangrijkste taken van de stichting was het geven van de ‘informatie’, informatie over hoe mensen aan middelen kunnen komen om zelf op een humane manier een einde aan hun leven te maken. Maar die informatie is tegenwoordig niet meer het belangrijkste, aldus Catharina Vasterling, consulent bij De Einder en zelfstandig gevestigd psychotherapeut. Wie een beetje handig is met internet komt er toch wel achter, en al helemaal nu het boek De vredige pil (van Fiona Stewart en Philip Nitschke) in Nederland verkrijgbaar is. Vasterling: ‘Tegenwoordig komen mensen vooral voor begeleiding.’
Het toetsen van de kwaliteit van de beslissing en het onderzoeken van de ambivalentie over het laatste-wil-besluit, beschouwt Vasterling als belangrijkste taak van een consultent.
Wanneer is voor Vasterling haar rol als consultent geslaagd? ‘Tja, natuurlijk als iemand na een paar gesprekken weer voor het leven kiest en weer in therapie wil gaan. Of eerst nog met zijn of haar ouders gaat praten,’ begint ze. Maar dat is misschien te makkelijk.
Ook geslaagd is een gesprek waarin Vasterling het gevoel heeft dat iemand echt van alle kanten naar zijn of haar doodwens heeft gekeken, als er nieuwe aspecten aan de orde zijn gekomen die het besluit ondersteunen of die de ambivalentie juist hebben vergroot. Ook als iemand de beslissing doorzet, kan Vasterling er vrede mee hebben. ‘Ik hoef het er niet mee eens te zijn. Maar als ik kan denken: het is voor jou een weloverwogen beslissing die past in de balans van hoe jij je leven beleeft, dan is dat goed.’
Wanneer ze ontevreden is? Toen ze net begon als consulent voerde ze een gesprek waarvan ze zich achteraf afvraagt of ze wel genoeg heeft doorgevraagd. Het ging om een man van begin dertig die ernstig gehandicapt was. ‘Hij had een sluitend verhaal en hij had op alle vragen antwoord. Daardoor heb ik me wat laten overdonderen. Maar achteraf dacht ik: volgens mij ben ik te soepel meegegaan met dit verhaal en heb ik te weinig op de ambivalenties doorgevraagd.’
Er zijn ook situaties waarin ze het niet eens is met de beslissing, maar waarin ze wel alles heeft gedaan wat ze had kunnen doen. Zoals bij een alleenstaande moeder die vanwege heftige, onbehandelbare pijnklachten haar leven wilde beëindigen. Haar twintigjarige dochter was meegekomen en kon zich bij haar moeders beslissing neerleggen. Er waren in de familiesfeer grote onopgeloste problemen. Vasterling: ‘Ik zou mijn leven nooit kunnen beëindigen met zulke onopgeloste conflicten, maar zij weigerde er nog iets aan te doen. Verder wilde ze niet dood, maar ze kon de pijn niet meer verdragen. En ik dacht: je kunt me nog meer vertellen, maar die pijn is niet alleen fysiek. Dat heb ik ook gezegd. Ik heb bovendien nog iets gezegd over het conflict, maar daar bleef het bij. Als therapeut zou je dan wel aan die deur gaan rammelen, als consulent niet.’

Dubbelrol
Een consulent hoeft niet per se psycholoog of hulpverlener te zijn, vindt Vasterling. Dat ze zelf zowel consulent als psychotherapeut is, is soms lastig. ‘Ik zat er eigenlijk niet op te wachten om consulent te worden, ik zou hen aanvankelijk alleen opleiden.’ Maar omdat er niet voldoende consulenten waren, heeft ze de taak toch op zich genomen. Wat het verschil is? ‘Als psychotherapeut wil je dat er beweging komt bij iemand, je gebruikt alles wat je hebt om iemand te helpen zich los te maken uit de situatie waarin hij zit. Je moet bovendien diagnosticeren. Als consulent doe je dat allemaal niet. Je kijkt alleen – voor zover je dat kan beoordelen – of iemand wilsbekwaam is. Als iemand bijvoorbeeld heel achterdochtig is, maar wel wilsbekwaam, dan benoem ik het hooguit, maar ik problematiseer het niet. Alleen als iemand het zelf problematiseert, pak ik het angeltje met liefde op.’
Toch maakt Vasterling zich wel eens schuldig aan een therapeutische blik en een interventie. ‘Dat zeg ik er dan wel bij.’
En een paar keer was de verleiding echt te groot en ging ze als consulent toch op de stoel van therapeut zitten. De eerste keer betrof het een jongen. Vasterling weigerde hem ‘de informatie te geven’ over hoe hij een einde aan zijn leven kon maken. ‘Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Ik zei: “Als je het over een jaar nog wilt, kan ik je helpen, maar nu heb je nog niet genoeg geprobeerd.” Daarna heb ik hem aangeboden dat hij bij mij in therapie kon komen. Twee maanden later is hij inderdaad teruggekomen en hebben we gesprekken gevoerd. Uiteindelijk heb ik hem doorverwezen voor klinische behandeling. Onlangs mailde hij me, en vroeg hoe het met me ging. Die belangstelling voor de omgeving is een goed teken. Hij is er nog lang niet, maar dit kan nog goed aflopen.’
De tweede keer ging het om een wat oudere vrouw met een jarenlange geschiedenis van heftige depressies en stemmingswisselingen. Ze had een man en volwassen kinderen en wilde absoluut dood. Haar man kwam mee naar de gesprekken, hij steunde haar in haar wens, hij was aan het einde van zijn latijn. Vasterling: ‘Ik heb haar de informatie gegeven, maar zag ook iets vreemds in de dynamiek van het echtpaar. Toen ben ik buiten mijn boekje gegaan en heb de vrouw gevraagd: “Hebt u in alle therapieën die u heeft gehad, al eens over agressie gepraat?” Ze antwoordde dat dit haar probleem niet was, want ze kon niet boos worden. “Dat kan ik me voorstellen, u wordt namelijk depressief,” zei ik. Ik heb haar in de gesprekken een beetje zitten stangen om haar boos te krijgen. Er kwam steeds meer therapeutische ruimte. Op een gegeven moment zei ik: “Volgens mij wilt u niet meer dood, maar u weet niet wat u wel wilt.” Dat beaamde ze en ik heb haar doorverwezen. Later belde ze me, het klikte niet met de therapeut, of ze bij mij relatiegesprekken konden krijgen. Dat is gebeurd en nu gaat het eigenlijk heel goed met hen.’
Dat zijn geweldige resultaten, waarom doet ze dat niet vaker? ‘Dat kan niet,’ zegt Vasterling stellig. ‘Daar komen die mensen niet voor, dan grijp ik in hun zelfbeschikking in. Als mensen bij een therapeut komen, vinden ze dat er iets moet veranderen. Bij een consulent komen ze voor iets anders.’ Het gaat dus om het deurtje waardoor ze naar binnen komen? ‘Ja,’ zegt ze. En inderdaad lijkt dat soms het verkeerde deurtje te zijn. Maar doorgaans doet ze daar dan niet veel mee. ‘Ik zeg soms wel dat ik het niet eens kan zijn met het besluit en ik leg uit waarom en stel voor wat men nog zou kunnen doen. Maar ik ga niet behandelen. En ik ga niet wroeten in de onderliggende conflicten.’

Schaamte
Vasterling ziet ook waar er problemen ontstaan. ‘Ik schaam me vaak over hoe de ggz nu functioneert,’ zegt ze. ‘Er wordt veel aan symptoombehandeling gedaan, maar vaak speelt er op de achtergrond hechtingsproblematiek mee, door bijvoorbeeld een geschiedenis van verwaarlozing. Daarvoor krijg je tegenwoordig therapie van tien, twintig sessies, totdat de symptomen zijn verdwenen.’
Maar daarmee is het hechtingsprobleem niet opgelost, vervolgt Vasterling. ‘Dus dan kom je later weer in de problemen en ga je soms niet opnieuw in therapie. Of neem jonge mensen die de diagnose autisme krijgen. Ze ervaren die diagnose als een soort doodsvonnis: je kunt niet meedoen aan de maatschappij, je zal nooit een goeie relatie krijgen en geen fatsoenlijk werk. Daarmee worden ze naar huis gestuurd. Ik kom zulke mensen regelmatig tegen als consulent. Het maakt me kwaad en droevig, maar wat kan ik doen? Ik moet hen formeel op alternatieven wijzen, en dat doe ik dan ook keurig. Maar ik snap wel als ze zeggen dat ze geen vertrouwen meer hebben in de ggz.’
Een wezenlijk verschil tussen therapie en een consulentengesprek, is dat de therapeutische relatie in zekere zin wederzijds is, zegt Vasterling dan. ‘In ieder geval is de groei naar wederzijdsheid een onderdeel van de therapie. Dat is als consulent niet zo. In die zin ben je meer dienstverlener.’
Is een consulent eigenlijk een zakelijk dienstverlener? Of toch meer een therapeut? Vasterling moet erom lachen. ‘Iets ertussenin. Je bent niet puur een zakelijke dienstverlener, want je hebt een eigen agenda, je wilt de kwaliteit van de besluitvorming toetsen, zodat je het begrijpt als je het door de ogen van de ander bekijkt. In die zin ben je dienstbaar, maar op het moment dat je in gesprek bent, ga je wel een relatie aan. Zakelijke dienstverlening over emoties, hoe moet je dat noemen?’

Logica van ‘het besluit’
Als consulent heeft ze vaak meerdere gesprekken. Dat ze slechts één gesprek voert, komt eigenlijk alleen voor als het gaat om wat oudere mensen die al goed geïnformeerd zijn en preventief iets in huis willen hebben. ‘Bij jongere mensen geef ik nooit in het eerste gesprek de informatie. Dan houden we zeker twee gesprekken, vaak meer, met verschillende telefoontjes tussendoor.’
Ze begint altijd met vragen hoe lang iemand al over de dood denkt en hoe hij tot het besluit is gekomen. ‘Ik probeer iemands leven te begrijpen als route naar dit besluit, ik probeer te begrijpen of het een logische stap is.’
Vervolgens probeert Vasterling de vraag te verbreden en de omgeving erbij te betrekken, de mensen eromheen. ‘Dan kijk ik of er haakjes zijn. Ik vraag: wie zal u vinden? Hoe zorgt u ervoor dat degene die u vindt, ervan op de hoogte is? Zo probeer ik het koker-denken te doorbreken. Hoor ik bijvoorbeeld dat er niemand is, alleen een kat, dan vraag ik: maar hoe moet dat dan met uw kat? Als iemand zegt dat die kat al is geregeld, ga ik er verder niet op in. Maar als iemand zegt: “O ja, die kat…” als iemand erover moet nadenken, dan probeer ik het probleem uit te vergroten. Dat leer ik andere consulenten ook.’
In een volgende fase gaat ze het einde echt visualiseren. ‘Ik vraag heel precies hoe iemand het gaat doen. En waar: in een stoel of in bed? Waar staat het bed? En neemt hij het ’s ochtends of ’s avonds? Het zo precies navragen is confronterend, dan moeten mensen er vaak nog even over nadenken. En dan ben ik alleen maar blij.’
Na een gesprek neemt een consulent nooit zelf contact op met de cliënt, maar wacht tot degene zelf weer wat laat horen. Daar zit een justitiële kant aan, want het kan uitgelegd worden als dat je druk op iemand uitoefent. Mensen moeten echt hun eigen proces volgen. Maar dat loslaten is niet altijd even makkelijk. Vasterling: ‘Vaak vraag ik me af hoe het met iemand gaat en of hij nog leeft. We vragen wel of we een overlijdensbericht kunnen krijgen, maar na zoveel jaar is het de vraag of je het krijgt. Daar kan ik verder niets aan doen. We hebben geen recente cijfers, maar in het verleden voerden twee op de tien mensen die ons benaderden daadwerkelijk hun doodswens uit.’
Soms krijgt ze dat direct mee. ‘Ik bied altijd aan dat mensen mij tot op het allerlaatst nog kunnen bellen. En dat komt af en toe voor. Dan belt iemand bijvoorbeeld om te checken of het echt wel save is of omdat hij angstig is. En een jongeman van 24 belde me en vroeg: “Wens me een goede reis.” Dat doe ik dan braaf, maar dat zou ik liever niet doen. Het is geen goede reis, het is niet de reis die je wilde, je zag alleen geen enkel perspectief meer. Dat zijn geen fijne telefoontjes. Vaak heb ik dan geen rustige dag.’
Het werk kan dus geestelijk zwaar zijn, maar dat is het lang niet altijd. Want acht van de tien mensen die consulenten spreken, zetten de wens niet door. Soms verdwijnt de doodswens zonder dat Vasterling iets therapeutisch hoeft te doen. Zoals een man van 89 die buikklachten had en het doel in zijn leven kwijt was. Hij had een jongere vrouw met wie hij een goeie relatie had en hij had kinderen. ‘In een van de gesprekken zei ik: “Maar u heeft ook wel veel verliezen geleden de afgelopen jaren. Kinderen kunnen buikpijn van verdriet krijgen, maar grote mensen ook.” In het laatste gesprek zei hij dat hij het weer ging proberen. Hij had de spullen in huis, voor het geval dat. Toen bleek ook dat er allerlei onderhuidse conflicten met zijn dochters hadden gespeeld, waarvan ik nog niets wist. Door mijn vragen in eerdere gesprekken had ik onbedoeld de lont in het kruitvat gegooid en de conflicten waren opgelost. Die man is nu buitengewoon tevreden. En ik heb dus precies gedaan wat ik geacht werd te doen als consulent.’
Met een zekere regelmaat krijgt Vasterling mailtjes van dankbare cliënten. Ze schrijven: ‘Fijn erover gepraat te hebben, ik voel me er nu rustiger onder, het hoeft even niet meer.’ En de meneer van de poes mailde: ‘Ik heb besloten te wachten tot de poes dood is.’

Catharina Vasterling (1945) studeerde andragologie en begon al tijdens haar studie les te geven op de opleiding van Sociaal psychiatrische verpleegkunde in Leusden. Vervolgens ging ze werken in de psychiatrie. Al heel vroeg werd ze geconfronteerd met de schadelijke gevolgen van gedwongen opnames in de psychiatrie en het sterkte haar in het gevoel dat mensen zelf over hun leven moeten kunnen beschikken. Al als jonge hulpverlener nam ze het op tegen psychiaters die de eindverantwoordelijkheid hadden over cliënten, niet gewoon, zeker niet in die tijd.
‘Ik was altijd nieuwsgierig, had lef en vertrouwde erg op mijn intuïtie. En ik had het geluk dat ik in een omgeving zat waar ik door mijn leidinggevende en collega’s gesteund werd.’
Ze is kind van een Duitse vader en Nederlandse moeder in een tijd dat dit nog een groot taboe was. Al heel jong leerde ze van zich afbijten. Die geschiedenis heeft haar gevormd, die heeft haar sterk heeft gemaakt en leerde haar haar eigen weg te gaan en op zichzelf te vertrouwen.
Ze kreeg contact met Boudewijn Chabot, dat ontwikkelde zich tot een vriendschap en via hem raakte ze betrokken bij De Einder, waar ze advies gaf, consulenten opleidt, en uiteindelijk zelf ook als consulent ging werken.
Waaraan moet een goede consulent voldoen? Volgens Vasterling is een goede consulent iemand die zelf het een en ander heeft meegemaakt, die goed contact kan maken en sensitief is. Het gaat om de combinatie van accepterend en begripvol zijn, maar toch durven te confronteren en stevig in de schoenen staat.
Een gevaar van het werk als consulent is dat je verleid kan worden tot almachtsgevoelens. ‘Het gaat over leven en dood en mensen willen iets van je, dus nodigen je uit om die rol op je te nemen. Dus als je daar gevoelig voor bent, of er niet voor gecorrigeerd wordt, dan kan ik me voorstellen dat die gevoelens met je op de loop gaan. Ik ben er wel alert op, ook bij mezelf trouwens. Als iemand je bijvoorbeeld vleit: “Je stelt zulke goede vragen en je luistert zo goed,” dan zou het kunnen dat je in de verleiding wordt gebracht om zo te reageren dat je meer van dat prettige vleiende krijgt.

De zelfmoord van Elisa – als er geen pil voorhanden is

De Psycholoog, mei 2018
Foto Pixabay

Een voormalig consulent blikt terug op zijn contact met Elisa voor wie het wachten op een levenseindepil te lang duurde en die zich daarom heeft opgehangen.

Zelfmoord is van alle tijden. In 2016 benamen bijna 2000 mensen in Nederland zich het leven, volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Vaak zijn dat gruwelijke, wanhopige daden. Zo springen er in Nederland elke drie dagen twee mensen voor de trein, met trauma’s voor minimaal de machinist en de conducteur tot gevolg.
‘Herman Brood neemt in stijl afscheid’, aldus Trouw nadat deze bekendste Nederlandse rocker in 2011 van het Hilton hotel in Amsterdam was afgesprongen. Het is maar wat je ‘stijl’ noemt. Ook andere methoden zoals de strop, de kogel, het scheermes of vergif zijn niet humaan te noemen en bezorgen de achterblijvers veel leed.
Zo ook bij Elisa.

Op zaterdagmiddag om twee uur hebben Elisa – een jonge vrouw van begin twintig – en ik een afspraak, ergens in het noorden van het land. Zij wil van mij weten hoe ze aan een bepaald euthanaticum kan komen, omdat haar eigen zoektocht op internet niet is geslaagd. Op mijn verzoek vertelt zij haar verhaal: zij is afkomstig uit een liefdevol gezin, door omstandigheden wordt het gezin uitgestoten uit de religieuze gemeenschap waar ze eerder deel van uit maakten. Gevolg: veel familie en vrienden zijn weg. Elisa is in haar jeugd gepest, en krijgt sinds haar twaalfde last van allerlei psychische problemen, voornamelijk eetstoornissen en depressie. Tien jaar therapie door allerlei aanbieders helpen haar niet, zodat zij uiteindelijk een maand voor onze ontmoeting een suïcidepoging doet door opgespaarde pillen te slikken. Omdat zij niet alleen wil sterven, gaat zij – na inname van de pillen – naar haar behandelend psychologe in de verwachting in haar aanwezigheid te kunnen sterven. De psychologe belt echter meteen de ambulance en de maag van Elisa wordt leeggepompt. De therapie – bij deze zelfde psychologe – gaat hierna verder, maar volgens Elisa is het daarna alleen maar erger geworden. Tot zover een uiterst beknopte weergave van een intiem gesprek van een uur over een leven van tien jaar, door Elisa ervaren als ‘hel’.
In ons gesprek gaat het in eerste instantie over het verkrijgen van het door haar gewenste euthanaticum. Ze is een paar weken geleden lid geworden van Coöperatie Laatste Wil, maar denkt na de recente ontwikkelingen dat het te lang gaat duren voordat ze via die weg een euthanaticum kan verkrijgen. Conform onze interne afspraken bij De Einder verwijs ik haar naar het digitale Peaceful Pill Handbook (ePPH), maar zeg erbij dat er een leeftijdscheck is (50+). Omdat ze niet wil frauderen – bijvoorbeeld met haar vaders paspoort – bied ik aan intern te bespreken of er andere mogelijkheden zijn. Een tweede punt is dat zij niet alleen wil sterven, maar niemand heeft die ze kan vertrouwen. Ik overweeg of ik dan die persoon zal zijn en spreek af dat ik beide punten bij De Einder zal bespreken. Zij is dar tevreden mee, maar dan komt het moment.

Handdruk
Elisa zegt nu dat ze het beoogde euthanaticum ‘achter de hand wil hebben’, want ze heeft haar zelfmoord voor vanavond gepland. Mocht dat mislukken, dan is dat middel een tweede uitweg uit haar ellende. Ik schrik me een ongeluk, maar vraag hoe ze dat wil doen. Het blijkt via ophanging te zijn. Zonder haar oplossing meteen aan te vallen – dat probeer ik bij geen van mijn cliënten – stel ik voor een boswandeling te gaan maken. Zij stemt daarmee in en we wandelen ruim een uur samen. Tijdens deze wandeling doe ik een aantal dingen:
Ik bevestig dat ik de twee afgesproken punten zo spoedig mogelijk zal uitzoeken;
We maken een afspraak om de uitkomsten daarvan komende donderdag om 13:30 te bespreken;
Ik zeg dat ik het geen goede deal vindt als ik dingen voor haar ga doen en zij er misschien niet meer is als ik met de uitkomsten kom;
Ik zeg dat ik de door haar gekozen methode niet humaan vind.
Met dit alles is zij het eens. We spreken af dat zij tot donderdag zal wachten alvorens verdere stappen te ondernemen. We bevestigen deze afspraken met een stevige handdruk.
Verder probeer ik tijdens de wandeling over te brengen dat het menselijk brein ‘constructies’ maakt over de werkelijkheid. Bijvoorbeeld over jezelf en je omgeving. Sommige constructies werken goed, maar andere constructies niet. Omdat je eigen brein dit soort constructies maakt (‘Ik ben een waardeloos persoon’), kun je deze niet werkzame constructies ook vervangen door betere constructies. Ik geef haar een aantal voorbeelden uit mijn eigen leven. Ik ben geen psychotherapeut, maar beter weet ik op dit moment niet. Hetgeen ik probeer is een soort positieve mindset te bereiken en andere perspectieven te laten zien. Tja.
We rijden weer terug naar onze ontmoetingsplaats. Daar zegt zij – conform eerdere afspraak – mij te willen betalen, hetgeen ik afwimpel en zeg dat dat later wel kan. Zo scheiden onze wegen en ik voel me ietwat opgelucht dat we een dreigende agressieve zelfdoding voorlopig even hebben uitgesteld. Ik heb immers een nieuwe afspraak met haar en zij heeft nog steeds een kleine financiële schuld aan mij. Niettemin heb ik een erg onrustig weekend; en mijn geest is voortdurend bij haar.

Email
Op maandagochtend lees ik de volgende email van Elisa op mijn telefoon:

Dag Wouter,
Als je deze mail van mijn ouders ontvangt, heb ik toch nog zelfmoord kunnen plegen. Op het moment dat ik u de hand gaf en beloofde voor het andere middel te gaan, meende ik dat echt. Toen ik weer thuis kwam bekroop mij echter het gevoel niet nog zoveel weken in deze hel te willen en kunnen blijven leven. Ik heb het geplande spoor weer opgepakt en heb d.m.v. ophanging alsnog mijn leven beëindigd. Het spijt mij dat ik de belofte aan jou niet heb kunnen waarmaken. Toch ontzettend bedankt voor het fijne gesprek, uw tijd en inspanning! Mvg. Elisa

Ik ben kapot en tamelijk ontregeld. Bel meet een aantal vrienden en collega’s bij De Einder. De ouders hadden hun telefoonnummer bij deze mail gevoegd en hen heb ik ook meteen gebeld. Zij waren naar mijn mening nog niet over de shock heen, maar wilden mij graag uitnodigen voor de komende crematie. Uiteraard heb ik dat toegezegd en aangeboden op een later moment met hen te spreken over de laatste uren van Elisa. Dat aanbod werd van harte aanvaard. Dat gaat nog gebeuren. Ook hier leg ik de regie bij hen.

Slot
Dit is een van de akeligste gebeurtenissen in mijn periode als levenseinde consulent en als mens. Boosheid en droefheid over hoe het met Elisa in de zorg (ggz) gegaan is, maar dat schiet niet op. Wel roept dit geval weer de vraag op waarom gewone, capabele mensen die achttien zijn geworden wettelijk wel mogen stemmen, roken en drinken, zelfs als uitgezonden UN-soldaat mogen sterven, maar niet kunnen beschikken over een humane methode om hun eigen levenseinde te bepalen.